Wedergeboorte in het boeddhisme

In het oude Indië werd het steeds weer opnieuw geboren worden, dat men zag als een gegeven feit,  beschouwd als een last. Het onderricht van het oorspronkelijke (theravada) boeddhisme formuleert bevrijding (nirvana) dan ook als een ontsnappen uit deze pijnlijke tredmolen van eindeloze wedergeboortes (samsara). Bij het ontsnappen is er uiteraard niemand die ontsnapt, het is juist een bevrijding uit de illusie een apart zelf te zijn, zodat geen wedergeboorte meer volgt. Het was immers vooral het vastklampen aan een individueel bestaan dat een nieuwe wedergeboorte uitlokte.

Het is belangrijk goed te beseffen dat het in de boeddhistische visie niet de zelfde persoon is die wedergeboren wordt; “de zelfde persoon” bestaat zelfs niet tijdens dit leven. Een onpersoonlijke grijpende energie zet bij de dood van dit organisme een nieuw leven in beweging. In deze zin kunnen we de volgende levens zien als een simpele voortzetting van het leven als schijnbaar individu: ze zijn geen dood in de zin van een definitief einde, maar ook geen hemels bestaan in een paradijs. Een wedergeboorte kon plaatsvinden in zes verschillende domeinen: als mens, als dier, als hongerige geest, als naijverige godheid, in de hel, of als god. Al deze toestanden waren tijdelijk.

Met nirvana wordt het einde van dat schijnbaar individuele leven bedoeld. Het woord betekent “uitdoving” zoals de vlam van een kaars. Men zag dat niet als iets droevigs, maar als iets vreugdevols. Men meende dat de energie die in de vlam gevangen zat, bij het uitdoven bevrijd werd en haar natuurlijke weidse toestand terugvond.  Dat wat we werkelijk zijn, houdt op zich voor te doen als een apart bestaan. Misschien is het het einde van het bestaan zoals je dat kent; maar het is geen einde van het bestaan.

In het latere mahayana boeddhisme wordt een bevrijding in dit bestaan voorop gesteld, waarbij wordt ingezien dat samsara en nirvana hetzelfde zijn, maar anders beleefd. Nirvana is samsara, maar ervaren vanuit het verlichte, zelfloze perspectief. Het is dan ook helemaal niet nodig of zelfs maar wenselijk te ontsnappen, noch uit dit leven, noch uit eventuele wedergeboortes, want het is hier en nu al duidelijk dat er niemand is, en dat niemand wedergeboren wordt; en bovenal kan je dan anderen helpen dit inzicht te realiseren. Het ideaal van het mahayana was niet langer de wijze (arhat), die verlichting voor zichzelf nastreefde, maar het verlichte wezen (bodhisattva) dat vrijwillig in het leven bleef staan als schijnbaar individu, om de andere schijnbare individuen uit hun illusie te doen ontwaken.  Het nirvana als einddoel, over de levens heen, is dus overbodig, omdat het al hier en nu gerealiseerd wordt. Waarom zou je de golven willen laten stoppen als ze zich hier en nu toch al realiseren dat ze water zijn? Men spreekt van het zien van de boeddhanatuur, van je ware natuur. In de zentraditie bestaan er verschillende zienswijzen naast elkaar. Je hebt leraars, die over wedergeboorte spreken, en anderen die daar niet in geïnteresseerd zijn.

Wedergeboorte in het hindoeïsme

In het hindoeïsme spreekt men van de ziel (atman) van het individu, die steeds weer reïncarneert in nieuwe wedergeboortes, tot ze uiteindelijk bevrijding (moksha) realiseert wat betekent dat ze opgaat in de ene grote transpersoonlijke wereldziel (brahman).  Deze laatste is niet te verwarren met Brahma, een van de belangrijkste godheden in het hindoeïsme; in ieder geval zijn ook deze goden onderworpen aan dezelfde cyclus van wedergeboortes. Je merkt dat dat niet zo verschillend is van het boeddhistische model. Het voornaamste verschil ligt in het concept atman; de Boeddha vond dat dat teveel aanleiding gaf tot een vastklampen aan de illusie van een apart zelf, en ontkende het daarom. Met atman werd nochtans niet de persoon bedoeld, noch de geest, het denken van deze persoon, maar eerder het transpersoonlijke bewustzijn. In die zin is de ziel niet iets, niets tijdelijks, niets aparts – maar het zal door velen wel als zodanig geïnterpreteerd zijn, waardoor de Boeddha deze misvatting wenste recht te zetten. In ieder geval benadrukken de nondualistische scholen van het hindoeïsme (advaita vedanta) dat atman en brahman nooit gescheiden waren, zodat, net als in het boeddhisme, de oplossing bestaat uit het verhelderen van een illusie.

Om een beeld te gebruiken: een dualistische opvatting over atman ziet deze als een druppel, die losgekomen is van de oceaan, van het water, en daar terug naar toe moet om thuis te komen. De nondualistische opvatting is die van een golf, die wel apart lijkt, maar nooit gescheiden is van de ene watermassa. Zij heeft haar thuis nooit verlaten, ze droomt dat alleen als het ware. Dat is geen filosofische haarkloverij, maar een realiteit die klaar en duidelijk wordt wanneer we niet langer door de bril van het onderscheid makende denken kijken. De essentie van wat “ik” ben, de essentie van wat “jij” bent en de essentie van wat dan ook zijn hetzelfde.