1. Inleiding
In een vorige tekst heb ik het gehad over de hindernissen die we ontmoeten in zazen. Verschijnselen zoals fysiek ongemak, slaperigheid en geestelijke opwinding lijken onze beoefening te bemoeilijken maar maken eigenlijk gewoon deel uit van de spirituele weg. Hoe rijper onze beoefening, des te meer we zullen inzien dat ze in wezen geen obstakel vormen. Het is als een voettocht: soms gaat de weg steil bergop, of is hij moeilijk begaanbaar; misschien zijn we moe of is het veel te warm. Het denken fluistert dan: “Och was die berg er maar niet! Als het nu toch maar wat frisser was!”. Maar voor een ervaren stapper is het duidelijk dat dát nu eenmaal een voettocht is…
Met de “valkuilen” bedoel ik iets van een ander niveau. Om even bij onze metafoor te blijven: stel dat je tijdens een voettocht in een valkuil trapt, en daarin gevangen blijft. Tenzij iemand je hieruit bevrijdt (of je eventueel erin slaagt jezelf te bevrijden) betekent dat het einde van de tocht. Er kunnen natuurlijk ook andere dingen gebeuren. Je kan je vergissen van weg en verloren lopen, mogelijk zelfs je oorspronkelijke doel vergeten; je kan zelfs denken dat je toch op de juiste weg zit. In dat geval ben je ook in een soort val gelopen.
Hoe kunnen we deze metafoor nu concreet vertalen naar de realiteit van de spirituele beoefening? Al deze valkuilen zijn een bewustzijnsvernauwing, een draaikolk van grijpen en gehechtheid; en dat terwijl de weg van zen en vergelijkbare tradities een cultiveren van openheid, loslaten en bevrijding is.
“Hoe is dat nu mogelijk?” zal je misschien zeggen. Het antwoord luidt: de menselijke geest is nu eenmaal gevoelig voor vallen. Eerst wordt hij door iets aangetrokken, wat ik het lokaas zou noemen, en dan wordt hij daarrond vastgehouden. In Afrika kent men een ingenieuze manier om apen te vangen. Voedsel dat de apen graag lusten wordt in een holte met een kleine opening geplaatst. De aap ruikt het, komt erop af, steekt zijn hand in de opening en grijpt het snoepje, maar zijn samengebalde hand is te groot om er terug uit te kunnen. Liever dan zijn buit los te laten zal hij blijven vastzitten met zijn hand in de val… Het lijkt dwaas, maar het is maar al te menselijk. We lopen in allerlei vallen. Verslavingen zijn een mooi voorbeeld. We denken dan misschien vooral aan allerlei substanties waar we afhankelijk van kunnen worden, zelfs als we weten dat ze slecht voor ons zijn; maar we kunnen ook verslaafd zijn aan denkpatronen, aan emotionele patronen. In deze tekst beperken we ons tot de valkuilen die we ontmoeten op onze weg van zen.
Een aantal klassieke voorbeelden hiervan zijn: gehechtheid aan bepaalde uitdrukkingsvormen of vormelijkheden, die als nuttig hulpmiddel bedoeld zijn. Daaronder kunnen we ook rekenen: gehechtheid aan een beeld van onszelf als spirituele persoonlijkheid; gehechtheid aan een spirituele organisatie of aan onze plaats daarin; gehechtheid aan een leraar. We kunnen ons ook gaan hechten aan allerlei bijzondere verschijnselen die tijdens zazen kunnen opduiken, maar in wezen geen belang hebben. Een bijzondere reeks valkuilen bestaat uit de gehechtheid aan concepten over verlichting: ofwel beschouwen we ze als een soort van beloning, die het individu zich kan toe-eigenen en die we gaan najagen (“spiritueel materialisme”); ofwel is er een zekere realisatie, maar is die onvolledig, en hebben we dat niet door zodat we prat gaan op onze verwezenlijking (“spirituele hoogmoed”); ofwel is er eveneens vanuit een onvolledige realisatie een neerkijken op en verwaarlozen van persoonlijke problemen (“spirituele omzeiling” – mijn vertaling van de veelgebruikte Engelse term “spiritual bypassing”). Een andere val, die een spirituele praktijk al vanaf het begin in de kiem kan sporen, bestaat erin dat we er heel beperkte, kleine opvattingen op na houden over zen, spiritualiteit, bevrijding.
Naast individuen kunnen ook organisaties, zoals geïnstitutionaliseerde religies, in een valkuil trappen. Boeddhistische instellingen vormen daar geen uitzondering op, zoals de geschiedenis leert. Sommige mensen willen dat onder de mat vegen omdat ze zich hechten aan een ideaalbeeld van hun traditie, die ze dan als de enige ware en onfeilbare zien. Daardoor lopen ze natuurlijk extra het risico om in dezelfde fouten te vervallen. Achter deze gehechtheid schuilen angst en onzekerheid. Hoe rijper je inzicht, des te groter je vertrouwen in de essentie van zen wordt. Je kan dan in alle vrijheid en met groot respect alles onder ogen te zien, precies zoals we in zazen met een open geest alles zonder oordeel observeren. In het algemeen kan je stellen dat hoe groter een organisatie wordt, des te groter de kans op problemen wordt. Een organisatie heeft nu eenmaal haar eigen noden en dynamiek die niet altijd zomaar te rijmen zijn met spirituele diepgang. Dat is de reden waarom de stichter van zen, Bodhidharma, het tempelleven afwees en in plaats daarvan resoluut koos voor een compromisloze en kleinschalige beoefening. Ook het verhaal in de Platformsoetra, waarin Huineng uit het klooster moest vluchten omdat hij de essentie had gerealiseerd[1] (gaat hierover.
Het bevrijden van mensen uit valkuilen is één van de functies van een zenleraar of andere spirituele begeleider. We zouden dan ook kunnen zeggen dat niet inzien dat er valkuilen zijn, en denken dat er geen relatie met een leraar vereist is, de val aller vallen is.
[1] Zie het commentaar op de tekst Zazen aanbevolen aan iedereen(Fukanzazengi).