Antwerpen, 11 september 2017
Dag …,
(omdat dit bericht een aanvulling is op mijn antwoord tijdens het groepsgesprek van gisterenmiddag, stuur ik het ook aan de anderen die daarbij aanwezig waren.)
Je vraag is blijven doorwerken in mijn hoofd. Er zijn veel redenen waarom samen zazen doen in de dojo belangrijk is…
Er is een voortdurend contact met een leraar nodig, en ook een regelmatig contact met collega-beoefenaars. Niet alleen om te vermijden dat je in je eigen, beperkte versie van zenbeoefening terechtkomt; niet alleen omdat er in menselijk contact een directe communicatie plaatsvindt die woorden overstijgt. Zenbeoefening is iets heel diepgaands, dat heel je leven beïnvloedt, en waarbij vroeg of laat zeker behoorlijk moeilijke momenten zullen opduiken. Daarom is het alleen vol te houden als er eerst een fundament wordt gelegd: een fundament van vertrouwen, regelmaat, begeleiding en contact. Pas binnen die context is het mogelijk iets op te bouwen.
Je kan het vergelijken met iemand die de Mount Everest wil beklimmen. De eerste kilometers zijn licht glooiend, en de top is niet zichtbaar door de mist. Die persoon, die eigenlijk geen idee heeft waar hij echt naartoe gaat, zal misschien vragen: “Waarom heb ik een gids nodig, en een team?”, en er op zijn eentje aan beginnen. Dan wordt het terrein moeilijker, vindt hij misschien de weg niet, en gaat hij terug naar huis. Mogelijk denkt hij dat hij het wel gezien heeft, dat dat de Everest was. Of dat het allemaal toch niet zo interessant is als hij zich voorstelde. Maar hij is nog niet begonnen. Gemiste kans!
Of neem het voorbeeld dat ik zondag al aanhaalde: iemand wil viool leren spelen, krijgt een eerste les waarbij hij met de boog over de snaren strijkt. Als die persoon geen benul heeft van de sonates van Bach, of het concerto van Sibelius, zal die misschien zeggen: “dat kan ik thuis ook af en toe wel eens doen – waarom moet ik elke dag oefenen, elke week naar de les, en meespelen in een groepje?” Het komt regelmatig voor dat iemand in de dojo een inleiding krijgt, waarbij juist genoeg wordt verteld zodat hij zou kunnen meedoen, zou kunnen starten, en dat die persoon dan achteraf zegt: “Bedankt, nu weet ik alles over de praktijk van zazen, nu kan ik thuis alleen voort.”
Er kwam eens een vriendelijke man naar de dojo die al 20 jaar alleen zazen deed, elke dag. Hij kwam even advies te vragen over een technische kant van de houding, en ging dan verder thuis op zijn eentje zazen doen. Een zeldzaam geval van iemand die het wél alleen volhoudt, zou je denken. Maar zijn opvattingen over zazen waren heel beperkt, en daarom was zijn beoefening dat ook. Eenmaal je zo lang in bepaalde ideeën vast zit, is het heel moeilijk om je daar nog uit te bevrijden.
Maar meestal stopt men gewoon, met een gevoel van “Zen? Been there, done that” of met een gevoel van “ik kon het niet”. Allebei heel, heel, spijtig. Het is veel minder erg de liefde van je leven op een haar na te missen, of de job van je leven op een haar na te missen, dan je zenbeoefening op een haar na te missen, zoals in het geval van die mensen. Dat is diep tragisch.
Daarom is dus belangrijk ervoor te zorgen dat mensen beseffen dat zazen véél verder gaat dan ze zich kunnen voorstellen.
Dat kan natuurlijk afschrikwekkend lijken: “ja maar, ik wil gewoon wat tot mezelf komen”. Dat is op zich een uitstekende motivatie om zazen te beginnen. Alle redenen om zazen te beginnen zijn goed. Belangrijk is, je motivatie mee te laten rijpen met je beoefening, en dat kan dan alleen door voortdurend contact te onderhouden. Zoals een vioolstudent plezier heeft van eerst gewoon wat open snaren te strijken, dan zijn vingers op de snaren leert zetten en zich amuseert met het spelen eenvoudige melodietjes, om dan geleidelijk verder te groeien – tot het niveau wat zijn “plafond” is. Op gebied van zen is ons aller plafond hetzelfde: inzien wat of wie we werkelijk zijn. En dat is op geen enkele manier een plafond trouwens: het is de totale grenzeloosheid.
Maar voor de mensen met een beperkte blik (en hieronder vallen we aanvankelijk allemaal, zonder uitzondering) is het nodig om stapsgewijs hun motivatie aan te passen. In de Lotussoetra staat een mooi verhaal dat dit illustreert:
Een klein prinsje van een paar jaar oud liep verloren, en werd niet teruggevonden. Vijftien jaar later rijdt de koning door de stad, en plots herkent hij zijn zoon in de straat. Hij beseft dat hij niet gewoon kan zeggen: “jij bent mijn zoon, de toekomstige koning” – de jongen zou gaan lopen, waarschijnlijk denken dat het een valstrik is, of gewoon de schok niet aankunnen. Daarom laat de koning de jongen aanspreken door een van zijn ministers, die hem vraagt of hij in de tuin van het paleis wil komen werken. Dat doet hij, en hij woont in de stallen gedurende een jaar. Dan maakt hij promotie, steeds verder, tot hij de vertrouweling van de koning is. Pas dan, na vijf jaar, zegt de koning: “eigenlijk ben jij mijn zoon”.
Het verhaal is niet alleen een beeld om de verhouding tussen geleidelijke en onmiddellijke verlichting uit te leggen (onze ware natuur is al verlicht, maar we hebben tijd nodig om dat geleidelijk te realiseren, om toe te groeien naar een moment waarop we de laatste illusies kunnen doorzien). Het is ook een praktische handleiding om te leren hoe je mensen begeleidt.
Er zijn ook mensen die voor een eerste keer naar de dojo komen, en verwachten dat ze onmiddellijk complete verlichting zullen realiseren. Je zou kunnen zeggen dat ze zazenbeoefening niet te beperkt, maar te groots zien, maar zo zou ik het niet willen stellen. Het is een andere soort van beperkte visie, alsof onze bergbeklimmer onmiddellijk op de top van de Everest wil zijn. Zelfs al loopt deze vergelijking mank (zoals alle vergelijkingen), want we “staan al op de top van de berg”, toch is de tocht ernaar toe, het proces van geleidelijke, stapsgewijze arbeid, samen, noodzakelijk. Het maakt deel uit van het avontuur, dat we leven noemen. Welke authentieke bergbeklimmer zou met een helikopter naar de top willen gaan? Het zou niet hetzelfde zijn. Op dezelfde manier hebben inzichten die plots, onverwacht bereikt worden niet de diepgang van een grondig voorbereid, gecultiveerd inzicht. Ze zullen ons leven niet transformeren.
“Maar de historische Boeddha, die heeft het toch alleen gedaan?” Misschien wel. Het is niet onmogelijk. Ik ben de allerlaatste om de historische Boeddha op een voetstuk te zetten als iemand met bovenmenselijke capaciteiten. Dat was trouwens zijn boodschap niet. Maar het gebeurt niet zoveel, het is erg uitzonderlijk. Wat wél regelmatig gebeurt is dat mensen op zichzelf tot een flits van inzicht komen, maar daar heb ik het al over gehad: die flits wordt dan niet geïntegreerd. Het probleem is dat velen (misschien omdat ze ooit iets hebben gezien) denken dat zij die ene uitzonderlijke figuur zijn, die niemand anders nodig heeft. En dat is een illusie, en een klassieke valkuil.
Dus nogmaals: ware, diepe bevrijding is alleen mogelijk via een voortdurend contact, door regelmaat… en dat is de sterke kant van de zen, van het samen-zazen-in-de-dojo systeem. In de hedendaagse westerse advaita wordt dit meestal niet gedaan, die draait op het systeem van een paar keer per jaar naar een uiteenzetting van een leraar te gaan luisteren – resultaat: het blijft puur verstandelijk, er is geen doordringen voorbij het denken – ook dat wereldje ken ik. Wat gebeurt er? Bij de meesten: niks. Bij sommigen komt er wel een zeker inzicht, maar dat heeft, opnieuw, geen voedingsbodem. Het is als een zaadje dat ontkiemt op een rots. Het zal nooit een plant of boom worden. Aan de andere kant: wat de zen dikwijls mist tegenwoordig, zijn leraars die je echt tot op het einde kunnen begeleiden. Maar gelukkig leven we in een bijzonder inspirerende periode, waar allerlei tradities beschikbaar zijn, zodat we uit elke het meest waardevolle kunnen gebruiken – dat is hoe ik de dojo zie.
Dus hoe wantrouwend ik -vanuit ervaring- ook ben ten opzichte van traditionele geïnstitutionaliseerde religies: ik heb uit eigen ervaring geleerd dat een volwassen zenbeoefening alleen kan samen. Er is nood aan een klein (maar ook niet te klein) groepje mensen die zich op hetzelfde pad bevinden – zoals het team van een bergbeklimmer. En ook zo zie ik de dojo. Hoe sterker ons aller aanwezigheid, hoe sterker ons aller beoefening. Dat leidt geen twijfel.
Alles samengevat kan ik misschien stellen: het grootste probleem bij zazenbeoefening zijn onze beperkte ideeën over zen… wanneer we echt inzien hoe ingrijpend en bevrijdend het is, is er geen kwestie meer van je af te vragen “zal ik gaan of niet?” . Dan ga je gewoon wanneer je kan. Dan wordt alles heel simpel. Dan is naar de dojo gaan om zazen te doen, samen, het grootste geluk dat er is. En als je dat nog niet zo ervaart, zal dat komen. En het zal je hele leven voeden, verrijken en diepgaand veranderen.
Tot binnenkort!
Luc