Antwerpen, 29 juli 2017

 

Vraag: “Wanneer je spreekt over “het verhaal”, “opgaan in het verhaal”, enzovoort, weet ik soms niet goed wat je daarmee bedoelt. Ik dacht altijd dat je aan de ene kant de werkelijkheid had, en aan de andere kant de verhalen die wij er bij verzinnen: allerlei fantasieën, oordelen, meningen, verklaringen, aanvullingen die we er bewust of onbewust op nahouden. Soms heb ik de indruk dat je met “verhaal” zelfs alle woorden, alle concepten bedoelt. Maar vanmorgen in de dojo had je het over de dingen zoals ze zijn, en noemde je dat een “verhaal”. Dat snap ik niet.”

 

Beste …,

De historische Boeddha legde er sterk de nadruk op, dat je iedereen moet aanspreken op het niveau waar hij of zij op dat moment nood aan heeft. Dat is natuurlijk gewoon een basisprincipe van elke communicatie, van elk lesgeven. Waarom zeg ik dit? Omdat het woord “verhaal” inderdaad op verschillende niveaus kan begrepen worden. Het is dus een heel dankbaar begrip om te gebruiken tegenover een groep.

De eerste interpretatie die je noemt, is de meest begrijpelijke voor beginners. Ze bevindt zich nog op een psychologisch, therapeutisch niveau; ze is gebaseerd op de tegenstelling tussen “de objectieve werkelijkheid”, waarmee we die realiteit aanduiden die door alle mensen wordt gedeeld, en de “subjectieve beleving” die we daaraan toevoegen. Mensen die geen zazen beoefenen, en zich ook niet bezighouden met therapeutische introspectie, zijn zich maar zelden bewust van de mate waarin de werkelijkheid die ze menen te kennen uit verhalen van hun denken bestaat. Ze hebben bij voorbeeld bepaalde opvattingen over iemand, over een groep mensen, over de maatschappij, maar beseffen niet dat dat ideeën zijn, ze geloven dat het zo IS. Hoe langer we zazen beoefenen, hoe meer we dergelijke verhalen leren doorzien – maar we ontdekken ook dat de mate waarin we zo functioneren, ontstellend is. Daarom lijkt het dikwijls alsof we hoe langer hoe meer in onze eigen verhalen verdwalen, maar we worden ons er gewoon meer van bewust, wat positief is. Dus wanneer we werken met deze eerste interpretatie leren we onderscheid maken tussen de objectieve werkelijkheid en de subjectieve gedachtewereld; en dat is een grote, bevrijdende stap vooruit. 

De tweede interpretatie gaat een stap verder. Ik zou zeggen dat hier het mystieke of spirituele niveau begint. Met mystiek bedoel ik de praktijk en het ervaren (of zoals Dogen zegt: de beoefening/realisatie) van de fundamentele dimensie van ons bestaan, die er altijd is, maar aan het zicht onttrokken werd door de verdwazing die het gevolg is van het denken, als een blinde vlek. Na verdieping van onze beoefening gaan we merken dat we onszelf niet alleen verhalen vertellen die we klakkeloos geloven, we gaan inzien dat zelfs de woorden waar die verhalen uit opgebouwd zijn, al een “verhaal” zijn: een toegevoegd concept, als een post-itje met een woord op, dat we ergens op plakken. Zo is het woord “stoel” geen weergave van de werkelijkheid zoals we die ervaren, het is een verstandelijk lijntje dat we trekken rond een aantal verschijnselen, zodat we daarna geloven dat het iets is dat werkelijk op zichzelf bestaat. Het woord “stoel” is een praktisch hulpmiddeltje; maar als we diep willen ingaan op ons bestaan, moeten we verder kijken. Hetzelfde, en dat is nog veel ingrijpender, geldt voor “ik”. Dit inzicht is een heel stuk dieper dan het eerste, en het heeft weinig zin dat te proberen communiceren aan iemand die de eerste laag nog niet voldoende doorzien heeft. De illusie is gewoon te sterk.