Het spectrum van collectieve vormen: enkele voorbeelden.
Samen eten.
Een mooi voorbeeld van een beoefening in de dojo die al iets minder vormelijk is dan de zazensessies, is de manier waarop we tijdens de sesshins samen eten. Op momenten waarop er gekookt wordt en we uit een kom eten, maakt het opdienen en verdelen van het voedsel deel uit van de vorm. Maar ook wanneer we ons eigen eten meebrengen, en dus verschillende, maar vergelijkbare maaltijden eten, hanteren we de norm dat:
-eerst iedereen in stilte aan tafel zit, in een alerte houding met rechte rug, met zijn eten ongeopend voor zich, tot iedereen op dit punt gekomen is;
-dan groeten we samen, en openen we onze doos; alles wordt klaargezet, de drank wordt uitgeschonken, en we keren opnieuw even terug naar de bewegingloosheid;
-we groeten samen, zeggen “smakelijk” en eten in stilte; elke hap, elke kauwbeweging, elke slikbeweging, elke smaakontwikkeling bewust voelend
– dit neemt de centrale plaats in ons ervaren in, zoals de ademhaling tijdens zazen. Maar vanuit deze centrale aandacht zijn we helemaal open voor alles wat er opduikt op elk moment. Ook elke onrust of ongeduld nemen we bewust waar, zonder er in mee te gaan;
-wanneer iedereen klaar is, groeten we opnieuw samen.
Samen poetsen (samu).
Bij het samen poetsen is het huishoudelijke werk dat we doen universeel en op zich vormloos. Het is de instelling van open aandacht waarmee we het uitvoeren, die dit tot een bevrijdende beoefening maakt. Eerder dan een vorm zou ik hier spreken van een kader: het kader van de ruimte van de dojo, de andere beoefenaars, de duur, de gemaakte afspraak van stilte, enkel doorbroken door communicatie in functie van het werk. Ook het slaan van het hout op het einde is een vorm, die mee het kader schept. Hoe iedereen op zich zijn taak invult, valt onder individuele beoefening en zal ik in het volgende hoofdstuk bespreken.
Samen wandelen in stilte.
Ook bij het wandelen in stilte is het opnieuw het kader van de duur, het collectieve en de gemaakte afspraken die ervoor zorgen dat het geen “wandelingetje” is maar diepe zenbeoefening. Als enige van deze collectieve beoefeningen verlaten we hier de dojo en mengen we ons soms zelfs onder de andere mensen. Waar we in zazen vooral het voelen van de ademhaling als leidraad gebruiken, is dat hier het voelen van het stappen: de beweging van het bekken, van de benen die naar voren geslingerd worden, het neerkomen en het weer afzetten van de voet… Hieruit vertrekkend kunnen we alles rondom zien en horen. De attitude ligt ergens tussen die van stilstaan en die van wandelen – we willen niet speciaal blijven staan, maar hebben ook niet het gevoel dat we ergens naar toe willen. We zijn vrij van elke haast. Dikwijls zegt men: “kan het niet wat sneller? Ik wordt zo moe van dat geslenter”. Het is waar dat een sluimerende vermoeidheid zich kan manifesteren wanneer we ophouden ons te haasten en doelgericht bezig te zijn; toch kan deze vermoeidheid ook weerstand zijn – tegen het loslaten van onze onrust. Wanneer iedereen vrij is van onrust, kan er gerust stevig doorgestapt worden. En wanneer iedereen vrij is van gehechtheid aan spreken en communiceren, kan er af en toe iets gezegd worden. Maar enkel en alleen als tijdens dat spreken, tijdens die communicatie voortdurend het besef aanwezig is dat we een gezamenlijke meditatieve beoefening aan het doen zijn. Zodat we onmiddellijk daarna terugkeren naar de stilte, en ons niet verliezen in conversatie.
Deze ervaring van samen wandelen met een compleet open geest is bijzonder belangrijk als brug naar de beoefening op onszelf, in het dagelijkse leven buiten de dojo, en onder de anderen (die niet beoefenen). Ik kan dit niet genoeg benadrukken. Wanneer je het wandelen niet ernstig genoeg neemt, of meent dat je het na een paar keer wel gezien hebt, is je beoefening nog niet echt begonnen.