3. De valkuil van gehechtheid aan hulpmiddelen

In de zen, in het boeddhisme in het algemeen alsook in andere tradities worden er praktische hulpmiddelen gebruikt. Zo heb je bijvoorbeeld metaforen en poëzie. Andere hulpmiddelen zijn vormelijkheden: het binnengaan van de dojo met de linkervoet, de buiging, het groeten van het kussen, het aandachtig plaatsen van de schoenen vooraleer we binnengaan, tot en met uitgebreide ceremonieën; dan heb je ook nog elementen als wierook, boeddhabeelden,  kunstvoorwerpen, muziek, bepaalde kledij enzovoort.
Wat hebben al deze hulpmiddelen gemeen? In het beste geval herstellen ze het contact met de meer fundamentele, overstijgende realiteit van het bestaan doordat ze onze geest open en ontvankelijk maken. Wanneer dit zich realiseert is er een helder zien dat het hulpmiddel altijd al de fundamentele werkelijkheid was, en dat trouwens alles altijd al de fundamentele werkelijkheid was.

Een hulpmiddel werkt zeker niet altijd voor iedereen; het is een fundamenteel deel van het onderricht van de historische Boeddha, dat we elk mens dienen te benaderen op de wijze die voor hem of haar het meest geschikt is om inzicht te realiseren. Dat heeft zelfs niets met boeddhisme te maken, het is simpelweg een basisprincipe van elke pedagogie. Aan de andere kant is de beoefening van zen in een dojo natuurlijk iets dat we met een aantal mensen samen doen, zodat er wat betreft het gezamenlijke onderricht keuzes gemaakt moeten worden.

Het klassieke probleem van deze hulpmiddelen is dat we er ons aan kunnen gaan hechten, ze voor de essentie gaan houden. Dat is een typisch menselijk gegeven. Gehechtheid is een glibberig iets: je denkt het te hebben losgelaten, maar het overvalt je op de meest onverwachte momenten, vanuit een onvermoede hoek. Mensen die alle bezittingen achterlaten en intreden in een klooster, zullen zich dikwijls sterk gaan hechten aan hun positie in het klooster, of aan hun eetkom, of ze zullen onderling ruzie gaan maken over van wie de kat is.  Het monnikskleed dat een herinnering is aan het loslaten en het realiseren van de bevrijding, wordt in nogal wat gevallen een statussymbool. Ceremonies die een uitnodiging en kans zijn om het ego los te laten en in alle openheid aanwezig te zijn, worden bron van eindeloze discussie over wie het nu eigenlijk correct doet of beter weet.

Het is natuurlijk belangrijk om het kind niet met het badwater weg te gooien. Misschien moeten we hulpmiddelen zien als een aansteker of een doosje lucifers: iets dat heel handig kan zijn en een grote meerwaarde heeft, maar je kan er ook jezelf aan branden – of je hele huis ermee in vuur laten opgaan.

In de zen is er een oud gezegde: “je mag de vinger die naar de maan wijst niet verwarren met de maan zelf.” De maan met haar koele en heldere, neutrale licht staat voor de heldere kijk van de verlichte geest; de vinger voor de hulpmiddelen die daarnaar verwijzen.

Een ander voorbeeld van een hulpmiddel dat een valkuil kan worden is de wijding. Een wijding kan een krachtig hulpmiddel zijn om ons te helpen moeilijke momenten in de beoefening door te komen, om af te rekenen met vrijblijvendheid en lamlendigheid, en om ons leven richting te geven en af te stemmen op de essentie van het bestaan. Wat ik hier nu even “de essentie van het bestaan” noem bij gebrek aan een beter woord  overstijgt de persoonlijkheid, het ik-gevoel, het individu compleet. Dat diep beleven is precies wat bevrijding is. Maar als we ons gaan identificeren met onze nieuwe identiteit van “boeddhist” of “monnik” of “leraar” is dat een grote stap… achteruit. Niet als het een voorbijgaande fase is. Het is een universeel gegeven in alle spirituele tradities dat pasgewijde monniken dikwijls onuitstaanbaar zijn. Als je veilig voorbij deze valkuil wordt geloodst is er geen probleem. Raak je echter verstrikt in je nieuwe identiteit, dan is dat natuurlijk spijtig.

Ook vormelijkheden die gehanteerd worden als hulpmiddel, kunnen een valkuil worden. We kunnen gehecht raken aan onze beheersing van deze vormen, of ze kunnen uitgeholde maniertjes worden. Vooral mensen die perfectionistisch ingesteld zijn kunnen hier uit de bocht gaan.  Meestal ontstaat gehechtheid aan perfectie in de vroege jeugd. Vanuit een onveilige situatie groeit de drang om de situatie te controleren, alles helemaal in de hand te houden – wat natuurlijk niet kan. Ook een negatief zelfbeeld, van mezelf als in wezen onvoldoende, kan ervoor zorgen dat ik, door perfect te willen zijn, aan de anderen onbewust wil bewijzen dat ik goed genoeg ben, er mag zijn. Stel dat iemand met dat patroon in een vrij traditionele, formele zen belandt. Men zal hem vragen exact op die manier te zitten, precies in de lijn, in precies dat kostuum, niet te bewegen, uiterste precisie aan de dag te leggen bij het eten enzovoort… Zo wordt die persoon natuurlijk in zijn patroon bevestigd, tenzij er een degelijke persoonlijke begeleider is die zegt: “doe jij het allemaal maar wat slordiger hoor…” Dat kan. Maar in een aantal gevallen komt hij terecht bij iemand die het juiste psychologische inzicht mist en blij is dat er eindelijk eens iemand is die het allemaal serieus neemt. Dan ontstaat een rampzalige tweesnijdende val voor beiden…

Ook de leraar is een handig hulpmiddel. Een leraar dient je te helpen je ware natuur te vinden, en moet je dus voortdurend op het pad van zelfstandigheid duwen. Aangezien er wel wat te leren is kan een leerling-leraar relatie heel wat jaren duren. Dikwijls worden mensen aangetrokken tot leraars die erg energiek of charismatisch zijn, en veel volk trekken, maar ook dat is omdat ze spirituele diepgang verwarren met “werelds” succes en leiderschap: dat wat ze kennen.  Een dergelijke charismatische betovering heeft op zich niets te maken met spirituele realisatie. Ze leidt gemakkelijk tot manipulatie en afhankelijkheid.

In het algemeen merkte ik de laatste 20 jaar voortdurend hoe mensen al te zeer gefascineerd werden door het oosterse, Japanse aspect van zen. Dit terwijl de inhoud ervan, de realisatie van dat wat we altijd geweest zijn, maar begraven is onder de concepten van het denken, totaal universeel is.  Als we ook maar in de geringste mate op het meest onderbewuste niveau  denken dat zen iets oosters of Japans is, of dat het ook maar iets te maken heeft met cultuur, nationaliteit, overtuiging, huidskleur, geslacht of wat dan ook, slaan we de bal totaal mis en zitten we er even ver af als de hemel van de aarde ligt, om de Shinjin Mei te citeren. Daarom leg ik steeds de nadruk op het universele karakter van deze realisatie. Natuurlijk is er op zich niets mis als we zeggen “ik beoefen soto-zen”, maar zo gauw we ons echt hiermee gaan identificeren en andere stromingen als inferieur gaan bestempelen zitten we hopeloos in de val. Evenmin is er iets mis als je houdt van Japanse cultuur, waarvan trouwens een aantal (maar zeker niet alle) aspecten een schitterende expressie zijn van de fundamentele bevrijding. Zo gauw je echter gaat denken dat “het Japanse” een intrinsiek deel van de weg naar bevrijding is, loop je hopeloos verloren.