Eindelijk kon hij vrijuit, werkelijk vrijuit, vanuit zijn stoel, de wereld voorbij de celmuren zien! Hij genoot ervan om de bomen, de weilanden, de huizen rondom te observeren. Nauwelijks was hij hiervan bekomen, of er gebeurde nog iets, iets dat hij totaal, maar dan ook totaal niet had verwacht.  Nu de cel er niet meer was, leek de buitenwereld ook niet meer zo echt. Het was alsof die elke vastigheid miste. Hij bevond zich in een weidse, lege ruimte, en kon eindeloos ver kijken in alle richtingen. Alleen hijzelf was echt. De gedachte kwam op “Als er nooit een cel is geweest, ben ik nooit een gevangene geweest. Maar wie ben ik dan wel?” Even was hij niets; even was hij alles. Toen vervluchtigde ook deze droom.

De volgende dag zat de gevangene terug in zijn cel. Hij studeerde geboeid in zijn boeken, bewonderde het schilderij en degusteerde met veel genoegen een stukje chocola. Hij streelde met zijn hand langs de mooie muren en keek opgetogen hoe het licht speelde in de vergulde tralies. Af en toe kroop hij door zijn tunnel om een frisse neus te halen. Zo leek het allemaal toch. Maar alles was nu anders – zelfs als het altijd al zo geweest was. Er was alleen de stralende, open hemel, die droomde dat hij een gevangene, een cel, spullen en een tunnel was.


Luc De Winter, Ho Sen Dojo, 28 december 2018
© Luc De Winter 2018