“Haha”, lachte die, “Mijn beste Gevangene toch! Eerst dacht je dat het verzamelen van bezittingen je gelukkig zou maken! De dwaasheid daarvan! Dan was je van mening dat het beter was om in een fraaie, dan in een lelijke cel te zitten! Hoe naïef! Een cel is een cel. Gevangenschap is gevangenschap. Kijk, ik heb een spade voor je binnengesmokkeld!  Graaf en graaf tot je erbij neervalt, maak een tunnel naar buiten. Het is een enorm werk, want de bodem is hard, maar het loont de moeite. Je zal dan elke dag eens buiten kunnen gaan om van de vrijheid te proeven! Let er wel op dat je op tijd terug bent, want als ze ontdekken dat je er tussenuit geknepen bent zwaait er wat… Veel succes!”.

De gevangene groef en groef en groef. Het was vreselijk hard werk. Het zweet stond op zijn voorhoofd en liep in zijn ogen tot hij geen steek meer zag. Als een blinde mol groef hij verder. Na een jaar was zijn tunnel eindelijk klaar. Hij kon in de open lucht zijn hoofd opsteken en genieten van de stralende zon. Het gevoel van een briesje op zijn huid, dat hij bijna vergeten was, was zalig. Deze momenten waren bevrijdend, maar telkens moest hij terug, want hij voelde zelf dat zijn cel toch zijn eigenlijke thuis was, hoe leuk de uitstapjes ook waren.

Jaren en jaren gingen voorbij. De bevrediging die hij ontleende aan de tijdelijke ontsnappingen vervaagde;  een diepgeworteld gevoel van ongenoegen groeide. Hij had spullen verzameld, zijn cel verfraaid, een tunnel gegraven… en toch voelde hij dat hij er nog niet was. Wat nu? Hij stortte zijn hart uit bij de cipier, die beloofd had te zwijgen over de tunnel, als hij maar elke avond terugkwam. “Zo ondankbaar… zuchtte de cipier… er zijn veel mensen die zelfs geen tunnel hebben hoor! Je wil altijd meer, maar dit is nu eenmaal het leven, soms ben je vrij, soms zit je vast, aanvaard dat nu toch!”

De gevangene spande zich in om te aanvaarden. Hij deed echt zijn best, op alle manieren die hij kon vinden. Dan stopte hij met proberen, maar hij werd er alleen maar somberder en somberder van. Niets werkte. Hij besefte dat er iets anders nodig was, wat de cipier ook zei. Op een dag vernam hij dat er een verlichte wijze in de stad was. Hij vroeg een ontmoeting aan en wachtte vol ongeduld op zijn komst.