De verlichte wijze kwam binnen en begroette de gevangene hartelijk. “Goedemorgen Gevangene!” sprak hij. “Vertel eens, hoe gaat het ermee?”
“Och Verlichte Wijze”, sprak de gevangene droevig, “ik voel me zo slecht, wat moet ik doen?”
“Heb je al eens geprobeerd, spullen te verzamelen?” vroeg de Verlichte Wijze. De gevangene wees naar het schilderijtje, en naar de tafel met de boeken en de chocolade. Hij haalde bedroefd zijn schouders op. De verlichte wijze bladerde geïnteresseerd in een boek, proefde een chocolaatje en nam vervolgens aandachtig het schilderij in zich op. “Mooi, allemaal! “ zei hij, “Maar, het werkt dus niet, als ik het goed heb? Hmmm… Heb je al eens geprobeerd je cel zelf te verfraaien?” De gevangene liet met tegenzin zien welke verbeteringswerken hij allemaal had gerealiseerd. “Ik begrijp het”, sprak de verlichte wijze, op wiens gezicht een zachte glimlach verscheen, terwijl hij met zijn vingers bewonderend over de gouden tralies streek, “het werd toch niet wat je ervan verwacht had? Wacht – misschien moet je er af en toe eens uit… heb je al een tunnel gegraven?” De gevangene gebaarde somber naar het gat in de hoek van zijn cel. De verlichte wijze floot bewonderend tussen zijn tanden. “Wat een eerste klas tunnel!” riep hij uit, “uitzonderlijk gaaf graafwerk! Vakwerk van dit niveau kom je zelden tegen! Maar ik zie dat je er niet echt gelukkig van wordt.”
“Verlichte Wijze, ik ben ten einde raad!” riep de gevangene snikkend uit. “ Ik heb bezit verzameld, een tunnel gegraven, mijn cel verfraaid…”
De verlichte wijze keek de gevangene met een brede warme glimlach aan, en fronste toen. “Zeg eens…, over wélke cel heb je het precies?”. De gevangene voelde kwaadheid opkomen. “Welke cel? Hoezo, welke cel? Deze cel, deze muren, deze deur en deze tralies!” riep hij uit. “Zie je die dan niet, soms?” De verlichte wijze antwoordde niet maar keek in alle rust ernstig rond, alsof hij naar iets zocht, maar het niet vond. De gevangene was eerst wat van zijn stuk gebracht, maar werd al snel geïnspireerd door de oprechte belangstelling en open aandacht waarmee de verlichte wijze zijn omgeving inspecteerde. Hij begon spontaan mee rond te kijken, alsof hij pas geboren was en nog nooit echt gekeken had. Toen gebeurde het mirakelloze mirakel. Eerst leek het een flits van bovennatuurlijke helderheid, maar onmiddellijk daarna werd duidelijk dat het allemaal heel eenvoudig was. Hij zag dat er geen muren waren, geen plafond, geen deur en geen tralies. Ze waren er nooit geweest. Hij had ze zich ingebeeld. Ze waren een gedachte, een opvatting. Een luchtspiegeling, die hij zelf in stand had gehouden.