“Natuurlijk ben je ongelukkig, Gevangene!” zei die, “Die spullen gaan je geen bevrediging schenken hoor! Wat je moet doen, is de cel zelf verfraaien. Kijk eens naar die lelijke bakstenen muren! Zie je die barsten in het plafond? Voel maar hoe roestig de tralies zijn! Hoe kan je zo leven?”

De gevangene luisterde aandachtig naar het advies van de therapeut. Hij bezette de muren tot ze mooi egaal waren, om ze vervolgens in vrolijke, frisse kleuren te schilderen. Hij restaureerde het plafond en voorzag het met een fijn penseeltje van eenvoudige maar smaakvolle decoratieve patronen. Hij schuurde en verniste zijn deur, en poetste zorgvuldig het raampje dat erin stond tot er geen vuiltje meer op te zien was. Tenslotte wreef hij de tralies op met schuurpapier en zette ze in een prachtige goudverf. Tevreden keek hij naar zijn werk. Hij had er alle vertrouwen in dat het nu beter zou gaan.

Na een aantal maanden voelde hij zich echter terug – of beter gezegd nog altijd- ongelukkig. Hij deed opnieuw zijn beklag bij de cipier. “Hoe is het mogelijk!” riep die uit, “Ben je nu nog niet tevreden? Zo’n mooie cel! Wat wil je nog meer! Wees toch eens blij met wat je hebt!”

De gevangene trachtte een weekje blij te zijn, maar kreeg al snel pijn in zijn kaken door de opgeplakte glimlach die hij opzette. Het was duidelijk dat dat niet de uitweg was. Er moest een diepere oplossing zijn. Hij verzocht om een spirituele leraar.