13. Het observeren van de gedachten
Laat ons het nu eens hebben over het observeren van de gedachten.
Maar wacht eens … je sprak steeds van ‘aandacht’ voor de ademhaling, voor het lichaam, voor de geluiden enzovoort, en nu gebruik je het woord ‘observeren’.
Dat doe ik omdat de verschijnselen in de buitenwereld, maar zelfs ook de ademhaling en het lichaam, in het algemeen worden beschouwd als ‘niet ik’. Je zou kunnen zeggen dat we, om de oorspronkelijke intimiteit ermee terug te vinden, daar een open aandacht voor cuktiveren. Ik vermijd in deze context het woord ‘observeren’ omdat dat bestaande ideeën over gescheidenheid misschien iets gemakkelijker in stand houdt: aan de ene kant een observator, aan de andere kant het geobserveerde.
De gedachten, emoties, verlangens en beslissingen daarentegen beschouwen we meestal als ‘ik’. Om die identificatie te doorprikken is het niet slecht om de aandacht voor deze verschijnselen te benoemen als ‘observatie’. Met andere woorden we leren ze te zien als objectieve verschijnselen, als ‘niet ik’.
Uiteindelijk is ook deze term beperkt want we zullen zien dat er fundamenteel geen enkele gescheidenheid is tussen waarnemer en waargenomene. Vroeg of laat komt de realisatie dat er enkel open gewaarzijn is, bewustzijn waarin alles verschijnt. Maar zolang er verwarring is tussen bewustzijn en verschijnselen, zolang er geen helderheid is over wat we werkelijk zijn, kan je handig gebruikmaken van dergelijke woorden om klaarheid te helpen scheppen. Ze zijn niet meer dan dat: een hulpmiddeltje.
Begrijp ik het nu goed: je suggereert dat ik uiteindelijk wél de gedachten en emoties ben?
Ja, maar je bent ze niet op de manier waarop je je het nu voorstelt: als ‘ik ben de gedachten, in tegenstelling tot de buitenwereld, die ik niet ben’. Wanneer we elke definitie over onszelf loslaten blijkt dat we alles zijn, ook de ‘buitenwereld’. Tegelijk blijkt dat we niets zijn, evenmin de gedachten enzovoort. Maar zelfs deze standpunten zijn slechts gedachten, oordelen, opvattingen, definities. Blijf er niet op vastzitten. Wat je werkelijk bent is niet uit te drukken in woorden. Woorden zijn per definitie etiketten om binnen dat wat is, binnen dat wat we werkelijk zijn, onderscheiden te maken. En ook de woorden horen tot het geheel; en ook de droom van onderscheid maakt er deel van uit.
Waarom hebben we dan onze gesprekken?
Woorden kunnen je niet helpen te worden wat je al bent. Ze kunnen wel helpen je illusies te doorprikken – en wat er dan overblijft, is wat je altijd al was.
Hoe kan ik mijn gedachten observeren zonder het gevoel te hebben ‘ik ben de denker?’
Wel, dat is een interessante vraag natuurlijk. Merk op, om te beginnen, dat je twee keer hetzelfde vraagt. ‘Hoe kan ik mijn gedachten observeren?’ en ‘Hoe kan ik het gevoel ik ben de denker loslaten?’ Als je het gevoel hebt de denker te zijn, is er geen werkelijk observeren als een neutrale getuige. We hebben het al gehad over hoe belangrijk het is eerst de ruimte rondom het denken terug te vinden. Dat is de basis.
Eigenlijk is het heel eenvoudig. Neem jezelf voor om even niet te denken, maar enkel je ademhaling te voelen. Dat voornemen is natuurlijk een gedachte die je hebt terwijl je jezelf als denker ziet. Dus je neemt je voor enkel op het ademen te letten en niet te denken. Vervolgens verblijf je in helderheid. Je zal zien dat er vroeg of laat, meestal vrij snel toch, onwillekeurig een gedachte opduikt. Dat is dus een gedachte die ‘jij’ niet hebt gewild, die gewoon opkomt. Die kan je dan als precies dát zien: een verschijnsel dat gewoon opkomt, zonder dat erachter een ik-gevoel wordt geprojecteerd. Natuurlijk kan de volgende gedachte zijn: ‘ik ging niet denken, en nu denk ik toch!’ en dan zijn we weer vertrokken voor een hele reeks gedachten waarachter een ‘ik’ geprojecteerd wordt.
‘Ik moet mezelf beter controleren,’ bijvoorbeeld.
Dat is een klassieker, ja. Dan veronderstellen we dus dat er drie ikken zijn: één dat denkt, een tweede dat het eerste ik zou controleren, en een derde dat dat tweede bekritiseert omdat het zijn werk niet doet. Zie je? Het zijn allemaal gedachten, allemaal virtuele persoontjes, je kan het rollen noemen: een denker, een controleur, en een criticus van die controleur. Al die rollen komen spontaan op. Je kan ze allemaal waarnemen, ze zijn dus niet echt ‘ik’.
Waarom is iets dat ik kan waarnemen niet ‘ik’?
Dat is een heel diepe intuïtie. Aan de ene kant lijkt er een ‘ik’ te zijn, aan de andere kant zijn er waargenomen dingen of verschijnselen. Zelfs als het niet de uiteindelijke realiteit van ons bestaan is, is het een weg die tot bevrijding leidt.
Maar ik kan toch mijn lichaam zien? En ik heb toch het gevoel dat ik mijn lichaam ben?
Nu vermeng je twee verschillende standpunten. Soms identificeren we ons concreet met het lichaam, bijvoorbeeld wanneer we zeggen ‘ik ben één meter tweeëntachtig’ of ‘ik ben 36 jaar’ of ‘ik heb griep’ of ‘ik weeg 72 kilo’. Op andere momenten identificeren we ons met een virtueel personage in het hoofd, in het denken, dat de eigenaar is van het lichaam. Dan zeggen we bijvoorbeeld ‘ik heb in mijn vinger gesneden’ of ‘mijn knie doet pijn’. In dat laatste geval zien we het lichaam dus niet als ‘ik’ maar als iets dat ons toebehoort, als een voertuig of instrument dat door ons ‘ik’ bestuurd wordt. Op dat moment trekt het ik-gevoel zich als het ware terug naar binnen, en wordt het lichaam ‘buitenwereld’. Zo zie je duidelijk hoe de ‘ik-grens’ flexibel is en dus puur virtueel, een voortdurend aanpasbare definitie in plaats van een echte, substantiële entiteit.
Hetzelfde geldt dus voor gedachten …
Ja, ofwel wordt een gedachte beschouwd als deel van mijzelf, dus als ‘ik’; ofwel identificeren we ons niet met die gedachte en wordt ze waargenomen op dezelfde manier als een geluid, in de ‘buitenwereld’.
Waarom maak je steeds zo’n tussen-aanhalingstekens-gebaar als je ‘buitenwereld’ of ‘ik’ zegt?
Omdat dat woorden zijn die een bepaalde invulling krijgen, maar die invulling, die definitie dus, is flexibel: ze hebben niet echt die vaste betekenis die we denken dat ze hebben. Uiteindelijk wordt dat duidelijk en gebruiken we ze enkel nog als relatieve, praktische aanduidingen. Zonder de minste twijfel zien we dan dat we geen fremdkörper zijn in een vijandig universum, maar het universum zelf. Zo komen we terug tot de normale toestand.
Dus op het moment dat er een helder observeren is van die onwillekeurige gedachte, verhuist die als het ware naar de ‘buitenwereld’, en wordt de identificatie ermee losgelaten.
Zo zou je het kunnen zeggen. Dat is telkens opnieuw een innerlijke revolutie. Natuurlijk, op dat moment kan eender welk verschijnsel opkomen: een gedachte in woorden, een beeld, een herinnering, een verlangen, wat dan ook. Maar laat ons nu even aannemen dat het een gedachte in woorden is, de andere gevallen zullen we later bespreken. Stel dat de gedachte is ‘ik moet zo dadelijk naar de bakker om een brood te kopen’. Als er identificatie is, beleven we dat als gewoon een vaststelling dat ik zo dadelijk naar de bakker moet om een brood te kopen. Zonder identificatie blijft enkel de observatie ‘de gedachte komt op: ik moet zo dadelijk naar de bakker om een brood te kopen’.
Maar is die gedachte waar of niet?
Dat speelt geen enkele rol. Het gaat om de gedachte op zich. Laat ons een ander voorbeeld nemen: die of die persoon is maar een vreemde vogel. Dat is nog interessanter. Mét identificatie lijkt het gewoon een vaststelling dat de persoon in kwestie een vreemde vogel is. Of dat nu zo is of niet, daar kan je over discussiëren, maar ook hier: daar gaat het niet over. Wel mag je zeker zijn dat wanneer de identificatie er is, die gedachte niet in twijfel wordt getrokken. Die staat daar, absoluut en onaantastbaar. In het andere geval is er de observatie ‘de gedachte verschijnt dat die of die een vreemde vogel is’. Dat is iets helemaal anders. Aan de ene kant wordt dit nu als een virtueel verschijnsel erkend, als een lijntje tekst. De inhoud kan waar of onwaar zijn, dat is een andere zaak, maar het is tekst. Aan de andere kant is het niet meer ‘ik’ die de persoon in kwestie een vreemde vogel vind, het is gewoon een opvatting die bovenkomt en terug verdwijnt.
Zitten we nu op terrein van de psychologie en psychotherapie?
Nee, we zitten al verder. Laat ons terug vertrekken van de gedachte: … is een vreemde vogel. Zoals gezegd, wanneer er geen enkele ruimte rond bestaat, wanneer er identificatie mee is, dan wordt de inhoud gezien als een gegeven feit. Een psychotherapeut zal je mogelijk uitnodigen om die gedachte helderder te bekijken en ze te herformuleren als ‘ik vind dat die persoon een vreemde vogel is’. Daarmee wordt ze van een schijnbaar onaantastbare objectieve waarheid herleid tot een persoonlijke opvatting, die ons uitnodigt om ze te relativeren, in vraag te stellen. Zo ben je al heel wat vrijer.
Ja, soms denk ik: ik kan helemaal niets goed doen. En dan zeg ik tegen mezelf: ‘Wacht, ik heb de gedachte: ik kan helemaal niets goed doen.’ Dan kan ik zo een negatieve gedachte ontmaskeren, en vermijden dat die een negatieve spiraal wordt.
Precies! Een grote, bevrijdende stap: zien dat het maar een gedachte is. Zo kan je jezelf eruit losmaken. Dat is trouwens een veel diepgaandere en heilzame strategie dan die gedachte simpelweg te vervangen door een positieve. Dat is geen echte oplossing maar eerder de spreekwoordelijke pleister op een houten been. In zen gaat het nu echter over het volgende niveau: zien dat er fundamenteel geen ik is dat die gedachte heeft: er is alleen een gedachte. Zo kunnen we ontwaken uit de grotere, subtielere gevangenis van het zelfgevoel.
Pfiew … dat is wel heel vergaand en hoog gegrepen.
Kijk goed wat er gebeurt!
Ik bedoel: ik heb de gedachte dat dat wel heel vergaand en hoog gegrepen is.
En…
Ah ja … er is de gedachte: dat is wel heel vergaand en hoog gegrepen.
Juist. Die twee herformuleringen laten zien dat het maar een lapje tekst is, een opvattingkje dat even bovenkomt. Als je niet oppast, geloof je dat het echt zo is en creëer je op die manier het gevoel dat we het hier hebben over een heel veraf gelegen doel dat je nooit kan bereiken. Maar het staat hier voor je neus, het IS al zo.
Maar hoe geraak ik van de eerste, therapeutische herformulering naar de tweede?
Op dezelfde manier. Observeer helder. Observeer helder het verschil.
Het verschil is dat ‘ik heb de gedachte’ verandert in ‘er is de gedachte’.
Ja. ‘Er is de gedachte’ is een droge simpele vaststelling. Je kunt niet zeggen dat die gedachte er niet was, niet?
Dat is waar, die gedachte verscheen in alle helderheid in mijn bewustzijn.
En ‘ik heb de gedachte’ wat is dat dan?
Ja, dat is uiteindelijk … ook een gedachte!
Precies, dat is een gedachte die aan de eerste wordt toegevoegd, nog altijd simpelweg een gedachte.
Dus er is een eerste gedachte: dat is wel heel vergaand en hoog gegrepen
én een tweede gedachte: ik heb de gedachte: ‘dat is wel heel vergaand en hoog gegrepen’.
Ja. Zie je hoe het ik-gevoel altijd een heel eenvoudige toegevoegde gedachte is, die achter een onpersoonlijk verschijnsel een schijnbaar ik projecteert?
Eh, ja zeker …
Nee, doe nu alsjeblief niet alsof ik een of andere ingewikkelde filosofie voorstel. Het is heel simpel. Het is zo eenvoudig en fundamenteel dat het ontsnapt aan onze waarneming. Maar het is van levensbelang om dit punt op te helderen. Zie het als een geweldige uitdaging om in open aandacht je gedachten te observeren en te zien hoe ze gewoon verschijnen en verdwijnen. Dikwijls verschijnt ‘ik denk’ of ‘ik ben van mening’ erbij, maar ook dat is een gedachte. Als dat helder gezien wordt, steeds opnieuw, zal je leven zich compleet transformeren. Het is een groots avontuur. Sommige gedachten zijn gemakkelijk desidentificeerbaar, andere lijken steeds onder de radar door te vliegen, die ontmasker je misschien pas na een aantal jaren praktijk. Zo blijft het boeiend. Als je doorzet in je helderheid komt er een moment dat je elke gedachte ziet voor wat ze is: tekst die verschijnt in het bewustzijn. Dat is vrijheid, ware vrijheid.
Wat is het verschil dan, vergeleken met wanneer ik de therapeutische werkwijze helemaal doorzet en op elke gedachte toepas?
Die therapeutische werkwijze, hoe nuttig ook, is beperkt omdat ze ervan uitgaat dat ‘ik’ echt is, met andere woorden: geen gedachte is. Maar helderheid zal onthullen dat dat ik-gevoel eveneens een gedachte is. Daarom is het goed dit van in het begin te beseffen zodat je niet vastloopt wanneer je op dat punt komt. Geloven dat de ik-gedachte waar is, is tenslotte het grootste probleem dat er is, de meest fundamentele gevangenis. Dat is de reden waarom we dit probleem zo snel mogelijk moeten ophelderen. Als daartoe de bereidheid aanwezig is, tenminste. De meeste mensen zijn niet geïnteresseerd in deze fundamentele oplossing, of zijn er niet klaar voor. Ze zijn tevreden met een goed functionerend zelfgevoel. Maar het feit dat je hier bent geeft aan dat je dieper wil gaan.
Ik vind het wel intrigerend. Kunnen we nog een voorbeeldje bekijken, om af te sluiten?
‘Vlees is moord – iedereen zou vegetariër moeten zijn.’
Wel, als die gedachte opkomt, en je gaat daar helemaal in mee, in dat verhaal, in de inhoud van de gedachte dus, zonder te relativeren … dan is dat voor jou een absolute waarheid. Dan ga je heel streng zijn tegenover mensen die die gedachte niet delen. En je gaat jezelf helemaal identificeren met dat standpunt, zodat het een gevangenis wordt van formaat.
Ga verder …
Ok, stel nu dat ik ze herformuleer: ‘ik vind: ‘Vlees is moord – iedereen zou vegetariër moeten zijn.’’ Op die manier zie ik in dat het slechts een persoonlijk standpunt is en dat andere mensen een ander standpunt kunnen hebben, en dat ze daar recht op hebben. Ik word al heel wat verdraagzamer dan!
Juist. Maar naar binnen toe identificeer je je nog altijd met dat standpunt. Het is nog steeds een gevangenis, een dubbele gevangenis zelfs!
Hoezo?
Aan de ene kant is er een gehechtheid aan het standpunt; aan de andere kant is er een gehechtheid aan de gedachte dat er een ik is die dat standpunt inneemt. En het tweede punt is zonder twijfel het grootste probleem!
Ok, en als ik het zie als ‘ik heb de gedachte: ‘Vlees is moord – iedereen zou vegetariër moeten zijn.’’?
Dan blijf je in het zelfgevoel zitten, dus dat is nog steeds wat ik het therapeutische niveau zou noemen. Er klinkt hier al een verder relativeren van de inhoud van de gedachte door, maar het ik-gevoel is nog onaangetast.
‘Er is de gedachte: ‘Vlees is moord – iedereen zou vegetariër moeten zijn.’’
Inderdaad. Dat is iets heel anders. En wat meer is, nu ben je klaar om een volgende stap te zetten.
Ai, een volgende stap, en ik dacht dat ik er al was …
Maak je niet ongerust, vanaf hier wordt het nog boeiender. In plaats van te kijken naar de inhoud van de gedachte, kijk je gewoon naar het materiaal waarvan ze gemaakt is. Tevoren was dat moeilijk omdat het zo’n persoonlijk verhaal was. Maar nu kunnen we observeren waar ze van gemaakt is. Het is alsof je een boek openslaat en in plaats van het verhaal te lezen, kijk je naar het lettertype, de inkt en het papier. We komen hier op terug. Laat ons eerst spreken over het observeren van emoties.