12. Het observeren van de geestelijke verschijnselen

 

Puur pedagogisch, en zelfs dan nog onder groot voorbehoud, zou je een aantal fasen in zenbeoefening kunnen beschrijven. Begrijp me niet verkeerd, ten eerste is iedereen verschillend, en ten tweede volgen die fasen elkaar niet noodzakelijk op in de tijd. Er is een vlot heen en weer gaan tussen die fasen, dat kan zelfs binnen een seconde gebeuren. Het is wel mogelijk dat je gedurende een periode vooral in een of andere fase zit maar ook die periodes kunnen elkaar snel afwisselen.

Een eerste fase is die waarbij iemand zich volledig identificeert met zijn lichaam, gedachten, herinneringen, emoties, verlangens en beslissingen. Die worden echt als ‘ik’ beschouwd, de rest is buitenwereld. Dit onderscheid wordt ervaren als een harde, 100% reële scheidingslijn. In werkelijkheid wordt ook deze fase voortdurend onderbroken door andere fasen, maar dikwijls is men zich daar niet van bewust en worden die momenten achteraf ontkend of ingepalmd door het zelfgevoel. Deze manier van zijn wordt gekenmerkt door een grote doelgerichtheid, een groot geloof in het persoonlijke leven. Het feit dat ik een afgescheiden wezen ben in een wereld, die van mij gescheiden is, wordt niet in twijfel getrokken. Dat kan zich uiten als een groot zelfvertrouwen, maar eventueel ook als een heel laag zelfbeeld, of leiden tot een diepe existentiële angst.  Je gaat zazen beoefenen omdat ‘ik’ rustig wil worden, ‘ik’ verlicht wil worden, ‘ik’ mijn leven in handen ga nemen.

Dat is dus een beschrijving van de meerderheid van de mensen, als ik het goed heb… maar sommigen beschouwen zich als een apart ik en gaan vanuit die attitude roofbouw plegen op onze planeet, terwijl anderen zich ook zo voelen, maar toch begaan zijn om het milieu, om de anderen…

Ik zou zeggen dat die laatsten toch onbewust een deel van de tijd dat zelfgevoel doorprikken, niet uitsluitend vanuit die bunker van het ‘ik’ functioneren. Dat is dan eerder al de tweede fase. Anderen dan weer zullen zich vanuit een bikkelharde identificatie gaan opwerpen als de redder van het milieu, van de mensheid: een identificatie met ‘de goede kant’. Dat kan ook. Daar gaan we het zeker later nog over hebben wanneer we het over menselijke relaties en ethiek hebben.

Dat lijkt me boeiend! Maar ga nu eerst voort met je fasen…

Een tweede fase is die waarbij een zekere ruimte wordt teruggevonden rond dat schijnbaar harde ‘ik’. Door de aandacht terug te brengen naar ademhaling en lichaam worden de gedachten in de eerste plaats wat rustiger, en wordt er een intimiteit met het lichaam, met het zijn van het lichaam teruggevonden. Wanneer we dan ook aandachtig zijn voor ‘uitwendige’ gewaarwordingen als geluiden en visuele waarnemingen, wordt er een vertrouwdheid met de ‘buitenwereld’ hervonden.

Deze fase wordt gekenmerkt door een grote versoepeling, een grotere openheid. We gaan ons meer openstellen voor momenten van gewoon zijn. Het zelfgevoel wordt al wat minder absoluut omdat het denken niet meer zo centraal staat en omdat er meer momenten zijn waar het echt naar de achtergrond verschuift. Dat voelt goed, maar we zullen nog sterk geneigd zijn toch vanuit een zelfperspectief te denken en te spreken. We zullen misschien zeggen dat we door de zenbeoefening vrijer, opener, vrediger zijn geworden. Dat is natuurlijk op zich al zeer goed.

Is dat ‘wellness-zen’?

Zo zou ik het niet zeggen: in vele gevallen voel je je niet alleen beter in je vel, je bent ook echt opener en warmer naar anderen toe, tenzij je blijft steken in het begin van deze fase.

Maar het is dus nog niet het einde van het verhaal…

Een derde fase is die waarbij we gevestigd zijn in de vertrouwdheid met het zijn van lichaam en buitenwereld. Dan kan de blik gericht worden naar de geestelijke activiteit van gedachten, emoties, enzovoort, zonder daar onmiddellijk door meegesleurd te worden, zonder dat er daarmee sterke identificaties optreden. Met andere woorden: dan is er een helder zien dat al die verschijnselen, die tevoren werden ingedeeld in ‘ik’ en ‘wereld’, gewoon in dezelfde ruimte van het bewustzijn opduiken en verdwijnen. Zo ontstaat er een heilzame vicieuze cirkel van desidentificatie. Als je dat perspectief terugvindt verzwakt de neiging tot identificatie met de geestelijke processen; en hoe minder identificatie er is met die processen, hoe helderder dit perspectief wordt. We zouden kunnen zeggen dat ‘je’ – wat het ook moge betekenen – nu gaat staan in de ruimte die je hebt teruggevonden rond je zelfgevoel in fase twee, en dat ‘je’ nu van buitenaf naar al die verschijnselen kan kijken, die je vroeger als ‘ik’ beschouwde. Het grote verschil is dat je nu dus, terwijl een gedachtenproces of emotie of herinnering of verlangen aanwezig is, je tegelijkertijd kan zien dat ‘ik’ dat niet ben. Je zal nog steeds naar buiten toe zeggen ‘ik heb honger’, maar dat zal niet meer dezelfde inhoud hebben. Er is niet langer de illusie dat er werkelijk een ‘ikje’ diep verborgen zit in dit hoofd ergens, dat degene is die honger heeft. Er is een hongergevoel; dit lichaam heeft voedsel nodig, en dat noemen we ‘ik heb honger’. Deze fase komt overeen met wat men ‘de getuige’ noemt: er is het gevoel dat wat ik werkelijk ben het pure bewustzijn is dat alles gadeslaat. In de zen spreekt men graag van de ‘spiegel’, die alle verschijnselen weerspiegelt zonder zelf deel te nemen aan de actie. De dualiteit tussen binnen en buiten, ik en wereld is opgelost; maar die tussen waarnemer en waargenomene blijft nog bestaan.

Het lijkt me dat deze fase te maken heeft met het ego doorprikken, het realiseren van eenheid met het Goddelijke – of hoe je het ook wil noemen. De mystieke fase? Maar dat is ook nog niet het einde waarschijnlijk…

In een vierde fase wordt ook deze dualiteit losgelaten en is er gewoon wat er is. Het bewustzijn is als het ware zichzelf, dat schijnbaar alle vormen aanneemt. Het herkent zichzelf als enige realiteit. Misschien lijkt dit heel abstract. Maar luister naar een geluid, luister eens echt naar om het even welk geluid, en het illusoire karakter van elk onderscheid tussen waarnemer en waargenomene is onmiddellijk duidelijk: ‘waarnemer’ en ‘object’ zijn concepten die het denken plakt op de ongedeelde beleving. Zo zie je dat zelfs deze ‘vierde fase’ in wezen altijd al daar is.

Ik vind dit toch wat moeilijk. Heb je geen metafoor om die fasen te verduidelijken?

(Denkt na)

Laten we de aarde nemen als zelfgevoel waar we geleidelijk van loskomen.

In fase 1 zit je vast aan de aarde. Je loopt er op rond en komt er niet van los. Je kent geen ander leven of standpunt.

In fase 2 reis je regelmatig met een raket naar de ruimte. Je ontdekt dat er meer is dan de aarde wanneer je er los van komt en deze misschien zelfs uit het zicht verdwijnt. Je zal ze nog altijd als je thuis beschouwen, maar je hebt wel een ruimere wereld leren kennen, wat al een zekere bevrijding inhoudt.

In fase 3 kijk je vanuit de ruimte naar de aarde en zie je dat de aarde zelf ook gewoon in de ruimte rondzweeft. Je merkt dat je niet samenvalt met de aarde zoals je eerst dacht; je bent thuis in de ruimte. Bevrijding. 

In fase 4 besef je dat de ruimte en de objecten die erin zweven niet gescheiden zijn. Totale bevrijding.

Natuurlijk is deze onderverdeling in fasen ook maar een gedachtenconstructie. Ze heeft alleen zin als ze helpt om los te laten. Wanneer je er teveel realiteit aan toekent, wordt ze een blok aan je been. Gebruik ze dus wanneer het van pas komt, en laat ze vallen wanneer dat niet meer zo is.