6. Vrijgevigheid

Vrijgevigheid wordt in het mahayana, waartoe ook de zen behoort, genoemd als de eerste paramita, de eerste in een reeks van zes overstijgende deugden of beoefeningen, de deugden van de verlichte mens of bodhisattva (letterlijk: “wezen van verlichting”). De andere vijf zijn: ethisch gedrag, geduld, energie, wijsheid en meditatie.

Als je ook maar eventjes nadenkt hierover, kan er geen enkele twijfel bestaan waarom dit zo is. Wie inziet dat zijn wezenlijke aard ongescheiden is, wie elke beperkte identificatie doorprikt, zal ophouden zijn kleine fortje te verdedigen, ophouden te concurreren met anderen, enzovoort. Wat overblijft is de natuurlijke bekommerdheid voor de ander, die niet langer als  “buiten mij” wordt ervaren. Dit uit zich in een ware, diepe vrijgevigheid.

Andersom is het beoefenen van vrijgevigheid een geweldig goede manier om je egocentrisch functioneren los te laten. Zoals je aandacht naar het lichaam laten gaan verhindert dat we alles vanuit onze onderscheid makende gedachten bekijken, zo zal het richten van je aandacht op de anderen ervoor zorgen dat we de verkramping op ons zelf leren loslaten. Bovendien zal het authentieke contact dat hiermee plaatsvindt duidelijk maken dat anderen werkelijk niet tegenover mij staan.

Maar hoe weet je dat je niet stiekem iets terug verwacht; dat je vrijgevigheid eigenlijk een ruilhandel is, een ruilhandel waarmee je misschien zelfs winst wil maken?

Dat is een belangrijk punt. We moeten heel, heel helder zijn en onze motivaties goed observeren. Geven we iets omdat we iets terugverwachten, of het nu een wedergift is, of betaling, of lof, afhankelijkheid of aanhankelijkheid of zelfs een goed zelfgevoel, dan hebben we niets gegeven, maar enkel genomen. Dan functioneren we nog helemaal vanuit het ego, vanuit het gesloten hart. Echt geven verwacht niets, maar dan ook NIETS terug. Anders is het geen loslaten, dat spreekt vanzelf.

In sommige boeddhistische tradities verwachten mensen toch dat wanneer ze vrijgevig zijn,  ze daarmee gunstig karma verwerven, zodat ze achteraf een beter leven of een betere wedergeboorte zullen hebben, om nog maar te zwijgen van een betere financiële situatie…

Precies, dat heeft dan ook niets met ware vrijgevigheid te maken natuurlijk… Zolang er het gevoel is dat IK er uiteindelijk iets aan win, gaat het om een handeling die erop gericht is het zelfgevoel te versterken, iets te verwerven: dat is geen loslaten, geen helderheid, geen realisatie. Integendeel: het is een verdere verkramping.

Is het dan verkeerd wanneer ik iets geef aan iemand, en er een goed gevoel bij heb?

Nee, een goed gevoel, vreugde, ontspanning, openheid, warmte zijn kenmerken van een open hart, van loslaten. Luister goed naar wat er in je omgaat.

Ik moet nu denken aan iemand die ik goed gekend heb, en die altijd – op een dwangmatige manier eigenlijk – voor iedereen zorgde. Toch was zij zelf diep ongelukkig, waardoor zij zich dood dronk….

Misschien handelde die persoon vanuit een schuldgevoel; of vanuit een dwangmatige drang naar persoonlijk contact; misschien wilde ze krampachtig iets betekenen voor anderen; misschien identificeerde ze zich zodanig met de rol van helper, verzorger, dat haar andere kanten verdrongen werden en op een destructieve manier, bijvoorbeeld als een verslaving, terug boven water kwamen… dat zie je wel meer.

Dus zelfs in zo’n geval kan de vrijgevigheid  fout zitten…

Dat klopt. Dat is de reden waarom ik iedereen aanraad grondig te kijken naar wat zich allemaal in zijn geest afspeelt…

In zijn Bodaisatta Shishobo (de vier elementen van sociale omgang van de bodhisattva) schrijft de grote 13e eeuwse Japanse leraar Dogen als eerste en langste over de ware vrijgevigheid. “Vrijgevigheid”, zegt hij “betekent niet hebzuchtig zijn”. Zoals we al bespraken is vrijgevigheid inderdaad simpelweg het tegenovergestelde van gehechtheid, vastklampen, de illusie van gescheidenheid. Dat betekent ook dat vrijgevigheid zich niet alleen kan voordoen in relatie tot de anderen, nee, telkens wanneer je je iets niet toe-eigent, is dat eigenlijk al in overeenstemming met de geest van vrijgevigheid.

Bedoel je, bijvoorbeeld, dat ik aan het wandelen ben, en ik zie een bloem, en de neiging is er om ze te plukken, maar ik laat ze staan?

Bij voorbeeld. Je ziet, niet grijpend in het leven staan is een heel bevrijdende attitude.  In contact met de anderen realiseert dat zich dan als vrijgevigheid in striktere zin.

Wat vertelt Dogen nog?

Hij zegt dat in principe niets ons toebehoort – dat is het absolute niveau. Maar, benadrukt hij,  dat mag ons niet verhinderen toch te geven – dat is dan weer het relatieve niveau. Zo waarschuwt hij voor de verwarring tussen de niveaus.

Dogen schrijft ook dat de grootte van een gift er niet toe doet, en dat je zeker geen kleine giften moet misprijzen; dat je materiële giften kan geven, of dat je dharma kan geven – het spirituele onderricht van de boeddha.

En: “Wij geven onszelf aan onszelf en de wereld aan de wereld”. Vrijgevigheid is met andere woorden de vertaling naar het dagelijkse leven van de fundamentele ongescheidenheid.

De fundamentele ongescheidenheid uit zich, in de illusie van gescheidenheid, als vrijgevigheid?

Ja, zo kan je het zeker stellen. Dat betekent natuurlijk dat er niet alleen een gever, maar ook een begiftigde is. Het is belangrijk ook te kunnen ontvangen, in dankbaarheid. Sommige mensen zijn zo op het geven gericht, dat ze niet weten hoe ze iets kunnen aannemen, of dat zelfs weigeren. Maar hoe kan er geven zijn als er geen ontvangen is? Dus is het belangrijk dat we ook die rol kunnen aannemen, de rol van begiftigde…

Tenslotte zegt Dogen: “de geestelijke instelling van de mensen is moeilijk te veranderen. Maar als je begint met iets te geven, dan begin je ermee, hun instelling te veranderen, waarna we ons kunnen voornemen ze verder te veranderen tot ze de waarheid vinden.” Dat is dus de vrijgevigheid als nuttig hulpmiddel om de mensen te bevrijden uit hun verkramping, vrijgevigheid wordt dan als een sleutel die een sinds lang gesloten deur zachtjes kan openen.