Commentaar

1.
De Ware Weg stroomt overal; hoe zou hij nood kunnen hebben aan beoefening
[1] of verlichting[2] ?
Het essentiële onderricht is volledig beschikbaar; hoe zou inspanning vereist kunnen zijn?

Daarenboven is er op de hele spiegel geen stofje te vinden; waarom zou je hem willen poetsen?

Niets is gescheiden van deze plaats; waarom zou je een reis ondernemen?

Dogen laat er geen gras over groeien en komt onmiddellijk tot de kern van de zaak met deze belangrijke vragen, die eigenlijk één en dezelfde vraag zijn.  Het is de grote vraag die hem bezighield als jongeman, en die hem ertoe dreef de reis naar China te maken. Het mahayana stelt uitdrukkelijk dat verlichting onze wezenlijke natuur is. Als dat klopt, waarom moeten we dan nog zoveel moeite doen om te beoefenen? Waarom is dan alles niet gewoon in orde? En als alles niet in orde is, wat betekent het dan dat we van oorsprong verlicht zijn? Het is een vraag die veel mensen zich stellen, ook nu nog. Ik meen dat het belangrijk is om hiermee te worstelen, en dat het oplossen van deze vraag een essentieel inzicht inhoudt.

Stel je voor dat iemand ligt te slapen en een nachtmerrie heeft. Ondanks het feit dat ze lijdt vanwege de illusoire droom, ligt ze tegelijkertijd op een meer fundamenteel niveau veilig in haar bed. Ook als ze zich dat niet realiseert, dus ook wanneer ze volledig meegaat in de droom, ligt ze veilig thuis. Maar in dat geval zal er wel lijden zijn. Pas als dat veilig-thuis-in-bed-liggen wordt gerealiseerd, wat we ontwaken noemen, houdt dat lijden op. Je zou kunnen zeggen dat dat vanuit het standpunt van het veilig-thuis-in-bed-liggen niet zo’n wezenlijk verschil uitmaakt. En toch is er een extreem belangrijk verschil voor de dromer. Dat is ook de reden waarom je iemand, waarvan je ziet dat die een nachtmerrie heeft, wakker maakt! “Waarom zouden we haar wakker maken? Ze ligt toch veilig in bed?” dat is natuurlijk een vraag die erop wijst dat de steller ervan geen contact heeft met zijn gevoelens, vervreemd is van zijn natuurlijke empathie en mededogen.

Het is op deze manier dat we het goede nieuws van het mahayana, dat we de boeddhanatuur al hebben, of beter gezegd: al zijn dienen te begrijpen. We zijn er al, alles is al precies wat het is; enkel onze illusies, onze waandenkbeelden moeten we doorprikken, in de eerste plaats de gedachte dat we een apart zelf zijn. Elk grijpen, elk vastklampen komt voort uit deze eerste verkramping. Wanneer elk grijpen zich ontspant is er bevrijding.

Laat ons de zinnen van deze eerste paragraaf eens van nabij bekijken.

De Ware Weg stroomt overal; hoe zou hij nood kunnen hebben aan beoefening of verlichting?

De Weg – dao (道) in het Chinees – , hier weergegeven als de Ware Weg, is een begrip uit het daoïsme, dat een bijzonder grote invloed had op de vroege zen; misschien is het zelfs juister, te stellen dat zen precies die traditie is die voortkwam uit de kruisbestuiving van boeddhisme en daoïsme. Je zou kunnen zeggen dat de Weg het bestaan voorbij woorden en begrippen is, de directe, levende ervaring van het bestaan, het ongescheiden zijn zelf, enzovoort. Maar ook dat zijn nog altijd woorden! De bekendste tekst van het daoïsme, de Daodejing (道德经)), die ergens tussen de 8e en de 3e eeuw VC werd geschreven, begint als volgt:

De Weg waarover gesproken kan worden is niet de ware Weg.

Dikwijls zijn mensen ontmoedigd als ze dergelijke uitspraken horen. Ze denken dan dat het bestaan voorbij woorden wel heel exotisch en veraf moet zijn. Maar niets is minder waar: het is dat wat je altijd geweest bent. Niets is meer intiem dan dat. Daarom zegt Dogen: De ware weg stroomt overal; hoe zou hij nood kunnen hebben aan beoefening of verlichting? Waarom zou er nog een inspanning, of een bijzonder moment van verlichting nodig zijn? En hij herhaalt dit nog eens met de woorden:

Het essentiële onderricht is volledig beschikbaar; hoe zou inspanning vereist kunnen zijn?

Wanneer de Weg alles doordringt, is er niets waarin hij zich niet toont, is alles wat er is een uiting ervan en zal elk verschijnsel altijd en onmiddellijk verwijzen naar deze ultieme realiteit. Elk verschijnsel is niets anders dan de uitdrukking van deze realiteit. Elk verschijnsel verkondigt open en bloot de essentie van het bestaan. Wat zou daaraan kunnen toegevoegd worden?

De derde zin stelt nog eens hetzelfde, maar opnieuw anders geformuleerd:

Daarenboven is er op de hele spiegel geen stofje te vinden; waarom zou je hem willen poetsen?

Het oppoetsen van de spiegel is een metafoor die we terugvinden in het eerste hoofdstuk van de Platformsoetra[3]. Het (hoogstwaarschijnlijk fictieve) verhaal hiervan gaat als volgt:

Abt Hongran[4] (弘忍) had zijn monniken uitgenodigd om hun inzicht uit te drukken in een gedicht. De hoofdmonnik Shenxiu (神秀) schreef ’s nachts de volgende tekst op een muur van het klooster:

Het lichaam is de boom van verlichting,
de geest is als een heldere spiegel;
we moeten onophoudelijk streven, hem te polijsten
zodat het stof er zich niet op verzamelt.

Hongran zei onder vier ogen tegen iemand: “dit gedicht is goed voor de mensen die in illusie leven. Als ze dit beoefenen zullen ze niet in de drie slechte bestaanstoestanden[5] vervallen en groot voordeel behalen.” Hij sprak zijn monniken toe en zei dat ze zo moesten beoefenen.

Tegen de hoofdmonnik echter zei hij: “je gedicht toont dat je het nog niet echt begrepen hebt. Je staat aan de poort, maar gaat nog niet binnen. Als gewone mensen dit beoefenen zullen ze niet falen. Maar voor de ultieme verlichting is dit begrip onvoldoende. Je moet de poort binnengaan en je eigen natuur zien. Denk er een paar dagen over na, en als je je ware natuur realiseert, geef ik je het kleed en de bevestiging van je inzicht.” Maar Shenxiu vond niets beter…

Huineng, die als ongeletterde monnik in de keuken werkte, hoorde het gedicht toevallig reciteren en begreep direct dat het geen volkomen ontwaken uitdrukte; hij stelde er een ander vers tegenover:

Verlichting heeft oorspronkelijk geen boom,
de spiegel heeft geen houder.
Boeddhanatuur is altijd onbezoedeld en zuiver.[6]
Waar is er plaats voor stof?

Toen Hongran dit las, zei hij tegen zijn monniken: “dat is nog geen volledig begrip”; maar hij ontbood Huineng om middernacht op zijn kamer, gaf hem de overdracht en beval hem om onmiddellijk te vluchten omdat de afgunst van de monniken zo groot zou zijn, dat ze hem kwaad zouden doen.… Terwijl het inzicht van de hoofdmonnik gebaseerd was op persoonlijke inspanning, op het afleggen van een geleidelijke weg naar verlichting, zag Huineng in hoe beperkt en dualistisch deze visie was. Hijzelf beschreef het bestaan dan ook vanuit de fundamentele onbezoedelde ware natuur die we altijd al waren, voorbij onze illusies. Dogen deelt uiteraard dit onmiddellijke, nonduale inzicht, maar stelt ons nu keer op keer de vraag: waarom zou je dan willen beoefenen? Waarom de illusies verhelderen als ze toch geen substantie hebben?

In de vierde en laatste formulering van dezelfde vraag wordt hij autobiografisch:

Niets is gescheiden van deze plaats; waarom zou je een reis ondernemen?

Ik vermoed ten zeerste dat hij hier refereert aan zichzelf; want de jonge Dogen ging het antwoord op zijn kwellende vraag zoeken in China, in plaats van het in zichzelf te proberen vinden. De Weg die overal stroomt wordt hier eerder op de typische mahayana wijze beschreven als de grenzeloosheid of ongescheidenheid, ook wel leegte genoemd. Waarom een reis ondernemen als alles zich hier en nu manifesteert, en het onderricht dus ook perfect beschikbaar is?


[1] Jap.: shu, shugyo, gyo: activiteiten met als centrum zazen. Een voortdurend proces van het actualiseren van verlichting, volgens Dogen. (KT)

[2] Jap.: Go, satori: fundamenteel gewaarzijn van de realiteit voorbij dualisme; dus: realisatie of ervaren van realiteit. (KT)

[3] De Platformsoetra, ook wel gekend als de Soetra van Huineng (慧能), is technisch gezien geen soetra maar een boek met de “autobiografie” en het onderricht van de befaamde zenleraar  Huineng (Jap. Eno). Deze zou geleefd hebben van  638  tot 713, maar de tekst werd zo goed als zeker pas geschreven tussen 780 en 800. Een exemplaar dat dateert van tussen 830 en 860 werd bewaard in de Mogao grotten bij Dunhuang.  (LDW)

[4] Jap.: Konin

[5] De zes bestaanstoestanden vormen een klassiek onderricht in het traditionele boeddhisme. Ze zijn de verschillende gebieden binnen het geconditioneerde bestaan (Sanskriet: samsara). Aanvankelijk werden ze gezien als toestanden waarin je (wat dat woord dan ook betekent) herboren wordt na de dood; tegenwoordig bekijken velen ze eerder als psychische toestanden die we doormaken. De drie slechte bestaanstoestanden zijn een bestaan in de hel (vastzitten in kwaadheid en agressie), als hongerige geest (altijd op zoek naar iets waarvan je denkt dat het je gevoel van leegte zal vullen, dwangmatig, verslaafd en afhankelijk) of als dier (onwetend, gedreven door instinct en driften); de drie “goede” zijn een bestaan als god (op een roze wolk, blind voor het lijden van anderen), als strijdende halfgod (na-ijverig, jaloers, competitief en met een gevoel van superioriteit) of als mens (de enige bestaanstoestand waarin eventueel bevrijding mogelijk is). (LDW)

[6] In latere versies van deze tekst is de derde regel vervangen door “Van in het begin bestaat geen enkel ding.”. (LDW)