Gedetailleerd commentaar

Het Ene én het Vele

Het hart van de Grote Wijze van Indië
werd intiem overgedragen oost en west.

De Grote Wijze van Indië is natuurlijk de historische Boeddha die een vijftal eeuwen voor Christus geboren werd te Lumbini in het gebied dat nu Nepal heet. Opnieuw komen we hier, zoals in de Hartsoetra en in de Shinjinmei, het woord shin tegen: hart, geest, essentie. Boeddha’s hart is zijn ontwaken.

Het is waar dat dat ontwaken rationeel uitgedrukt werd in een systeem, in een gesproken en later neergeschreven onderricht. In de zentraditie zegt men echter graag dat het ontwaken van generatie op generatie buiten de soetra’s om werd doorgegeven, in een directe en intieme relatie van leraar op leerling. Deze overdracht zou begonnen zijn toen de Boeddha op een dag zwijgend voor zijn leerlingen stond, terwijl hij glimlachend een bloem in zijn hand ronddraaide. Niemand begreep wat hij aan het doen was behalve Mahakasyapa, die spontaan Boeddha’s glimlach beantwoordde, zodat Boeddha hem als opvolger aanwees, aldus het verhaal. Op gelijkaardige manier zou de ware leer, het ware inzicht vervolgens van generatie op generatie doorgegeven zijn.

We weten dat minstens een deel van die zogenaamde transmissieverhalen tussen leraren en leerlingen later verzonnen zijn. In het oude China en het oude Japan waar de voorouderverering een belangrijke plaats innam, kon je maar beter een duidelijke stamboom voorleggen, anders werd je als spirituele beweging niet erkend; de nieuwe zentraditie die rond 500 na Christus in China ontstond wilde zich natuurlijk legitimeren. Daarom stelde ze een ononderbroken overdrachtslijn op, om aan te tonen dat hun stichter in China, de Indiase monnik Bodhidharma, als leraar rechtstreeks afstamde van de Boeddha.

Zelfs als de precieze overdracht niet altijd is verlopen volgens de overdrachtslijn (waarvan de rechtlijnigheid nogal kunstmatig is), de essentie van dit verhaal klopt wel. Zenonderricht zet zich inderdaad over van leraar op leerling voorbij woorden, in een levend contact. Wie enige tijd beoefent, zal dit beamen. Natuurlijk is het niet altijd van één leraar dat je iets oppikt: dat kunnen er best een hele reeks zijn.

Meestal wordt er vertaald: “van west naar oost” want vanuit het standpunt van de Chinese auteur kwam het boeddhisme natuurlijk uit het westen. Aangezien het ondertussen voor ons vanuit het oosten is gekomen, is de vertaling “oost en west” ruimer. Ze overstijgt ook het perspectief van de Chinese zen en legt de nadruk op het universele van het zenonderricht.

Sekito vestigt hier dus de aandacht op de afstammingslijn. In het begin van het gedicht maakt hij duidelijk hoe authentiek het onderricht dat hij zal ontvouwen wel is. Maar ik denk dat hij daarnaast ook wil zeggen dat de essentie van het onderricht van de boeddha niet aan plaats of cultuur gebonden is en daarom gerust van west naar oost, of van oost naar west kan worden overgedragen op een authentieke, intieme manier.

Mensen kunnen wijs of dom zijn;
de weg heeft geen noordelijke of zuidelijke voorouders.

Terwijl het eerste vers over de herkomst van de zen sprak, heeft dit tweede vers het over de nog jonge geschiedenis van zen. Niet lang nadat de school zich begon uit te breiden en te verspreiden, geraakte ze verdeeld door een eerste grote discussie. Deze speelde zich af tussen de noordelijke school en de zuidelijke school. Beide zenscholen waren het er over eens dat we al de boeddhanatuur zijn, dat we in wezen al verlicht, bevrijd zijn. De noordelijke school legde echter de nadruk op de gestage inspanning die vereist is om die boeddhanatuur ook echt te verwezenlijken; de zuidelijke school zag dat als een dwaling en meende dat er alleen maar een direct, onmiddellijk ontwaken kon zijn. Want hoe kan er een stapsgewijs proces nodig zijn om te worden wat je al bent? Deze discussie is nog altijd actueel, ook in andere gelijkaardige tradities zoals de advaita vedanta. Dikwijls stelt men dat de trapsgewijze weg daar is voor de dommeren, of de mensen die minder rijp zijn, en de onmiddellijke weg voor de begaafden, de wijzen, die misschien door een grondigere voorbereiding op het punt staan het ontwaken te realiseren.

Toch is het mogelijk om over beide standpunten van deze discussie heen te zien, en dat is wat ook Sekito hier doet. De weg van de Boeddha, van de zen, overstijgt noordelijke en zuidelijke school. Het is waar dat we onze ongescheiden natuur altijd al zijn en dat een bewuste inspanning daar dus niets wezenlijks aan kan toevoegen; aan de andere kant vindt het werkelijk inzien van die natuur meestal plaats na een volgehouden zoektocht, een volgehouden beoefening. Zelfs als de ware natuur er al is, kan deze bedolven zijn onder illusies, en deze illusies verwijderen of doorprikken kan tijd vragen – zelfs als er vanuit het uiteindelijke absolute perspectief niemand is die wat dan ook verwijdert of doorprikt… Je zou kunnen zeggen dat de noordelijke school vertrok vanuit het vele, de zuidelijke vanuit het ene – maar zoals Sekito zegt: de weg heeft geen noordelijke of zuidelijke voorouders.

Zo verbindt Sekito in deze eerste verzen oost en west en noord en zuid met elkaar. Hij overstijgt elke tegenstelling tussen beide. In de rest van het gedicht zal hij onophoudelijk aantonen dat alle tegenstellingen te reduceren zijn tot één ongescheiden proces.</ p>

De bron is klaar en helder;
vertakkende zijrivieren stromen in het donker.

Na de eerste verzen, die ik als een korte inleiding beschouw, komt Sekito onmiddellijk tot de kern van de zaak wanneer hij een uiterst belangrijke dualiteit bespreekt: de tegenstelling tussen de ene heldere bron, en de vertakkende zijrivieren in het donker.

Over welke bron heeft hij het? Bron en vertakkende rivieren die eruit ontstaan zijn een beeld voor een fundamenteel principe van het bestaan.

Wanneer we in alle helderheid, zonder doorheen de gekleurde brillenglazen van het denken te kijken, gadeslaan wat er nu gebeurt, zullen we merken dat er in dat nu voortdurend verschijnselen verschijnen en verdwijnen. Dat geldt voor alle verschijnselen, of het nu geestelijke verschijnselen zijn zoals gedachten, wilsimpulsen of herinneringen; lichamelijke gewaarwordingen; of waarnemingen zoals geluiden en visuele prikkels. Het geldt evenzeer voor de verschijnselen die we als “mij” beschouwen als voor de verschijnselen die we als “wereld” beschouwen. Het nu is als een bron waaruit voortdurend water opwelt; of, als je wil, als een wateroppervlak waarop voortdurend golven verschijnen. Je kan dat nu ook het bewustzijn noemen, of de ene geest.

Alle verschijnselen duiken op vanuit dit ene nu, deze ene ongrijpbare bron van het bestaan. Wanneer we onze blik op deze bron richten, zien we één bron. Maar wanneer we ons op de verschijnselen richten, zien we ontelbare verschijnselen.. Het is als een film die geprojecteerd wordt. Kijk je naar het scherm, dan zie je veel verschillende dingen; kijk je achter je naar de projector, dan zie je dat die allemaal voortkomen uit één enkele lichtbron. Met andere woorden: als we alle verschijnselen met helderheid beschouwen, zien we duidelijk de eenheid ervan. Wanneer het denken echter onze waarneming verduistert zien we een wereld van ontelbare verschillende verschijnselen.

Misschien vind je het maar een rare formulering. Er is toch gewoon een enorm rijke, gevarieerde wereld om ons heen, waarin wij leven en bewegen? Geluiden, gedachten en wat allemaal meer komen toch niet op uit een bron? Een geluid wordt toch gewoon veroorzaakt door het rijden van een auto, het spreken van een mens, of het vallen van de regen? En dan neem ik toch gewoon die geluiden waar?

Een begrijpelijke reactie. Maar vreemd genoeg zal je door een volgehouden zazenbeoefening meer en meer tot de andere voorstelling komen. Hoe langer we rusten in een alerte aandacht, des te duidelijker zien we dat de kern van ons bestaan niet een verzameling dingen is, noch de effecten en gevolgen die zij veroorzaken, maar een onophoudelijke reeks verschijnselen die ontstaan in puur bewustzijn zoals golven op de zee.

Uit het ene bewustzijn, het ene nu, het ene hier, ons ware zelf, komen allerlei verschillende verschijnselen voort. Wanneer we met onze verlichte heldere blik kijken, zien we de ene bron. Wanneer we met ons verstand kijken, zien we een veelheid aan verschillende verschijnselen. Het is niets anders dan de onderscheidende eigenschap van het denken die het ene bewustzijn opdeelt in allerlei contrasterende verschijnselen.

Probeer het niet met je verstand te vatten. Je verstand is een gereedschap om te verdelen, om te snijden, als een mes. Met een mes kan je van een reeks kaasblokjes niet opnieuw één grote bol kaas maken. Ga in de directe ervaring van de levende werkelijkheid, de realiteit van ons bestaan voordat ze door het denken wordt ingedeeld.

Gehecht zijn aan dingen is begoocheling;
de werkelijkheid begrijpen is nog geen verlichting.

“Gehecht zijn aan dingen is begoocheling”. Voor iedereen met een beetje levenservaring en –wijsheid is het wel duidelijk dat je vastklampen aan dingen niet echt een succesvolle strategie is als je een gelukkig leven wil leiden. Het boeddhisme vertelt ons ook waarom dat zo is: omdat alle dingen, alle verschijnselen tijdelijk zijn, geen werkelijke substantie hebben, enkel in onderling verband bestaan. Ze zijn op geen enkele manier wezenlijk gescheiden noch van elkaar, nog van het bewustzijn dat ze waarneemt. Waarom komen ze dan toch zo substantieel over? Waarom zien we rondom ons dan toch op zo’n overtuigende manier een veelheid van aparte dingen? Het is het denken, dat op al die tijdelijke vluchtige verschijnselen als het ware etiketten plakt. Vervolgens gaan we die etiketten, die concepten voor werkelijkheid nemen. Zo krijgt de wereld zijn schijnbare vastigheid. Daarom zegt Sekito dat gehechtheid aan dingen begoocheling is: ten eerste is de substantie van de dingen zelf al een illusie; des te meer is je eraan hechten een illusie. Je hechten aan dingen is als lopen op drijfzand. Het is als je geluk laten afhangen van een droombeeld, van een luchtspiegeling. Problemen gegarandeerd.

Nu geldt dit niet alleen voor dingen in strikte zin maar ook voor mensen. Ook zij hebben geen afzonderlijk en permanent bestaan. Ze zijn ontstaan ten gevolge van omstandigheden en zullen ook vergaan ten gevolge van omstandigheden. Hetzelfde geldt eveneens voor ons zelfgevoel : ook degene die zich wil vastklampen is zelfloos, een tijdelijk en vergankelijk verschijnsel… kortom aangezien zowel degene die zich hecht als dat waaraan hij zich hecht zijn als schuim op de golven van de oceaan, is het hechten op zich een recept voor ellende.

We zouden nu kunnen denken dat de bevrijding bestaat uit het loslaten van elke gehechtheid. Was dat niet wat de Boeddha voorstelde? Helder inzien hoe de vork in de steel zit; duidelijk ervaren voorbij woorden hoe de onbestendigheid werkt, duidelijk inzien dat er alleen het ongescheiden geheel is. Duidelijk inzien dat er alleen een bron is waarin verschijnselen opkomen en vergaan.

Maar dan zegt Sekito:

De werkelijkheid begrijpen is nog geen verlichting.

Het is essentieel dat we hier goed vatten wat Sekito bedoelt met de werkelijkheid begrijpen en met verlichting.

Je zou kunnen denken dat Sekito gewoon bedoelt dat een louter verstandelijk inzicht in de werking van het bestaan onvoldoende is. Dat is natuurlijk waar. Maar is het dat wat Sekito bedoelt? Want een verstandelijk inzicht is natuurlijk een inzicht in concepten, en concepten behoren tot de wereld van het vele, van de dingen. Sterker nog: zij creëren juist de illusie van aparte dingen. Dat verstandelijk inzicht geen verlichting is, ligt te zeer voor de hand om te vernoemen.

Om deze reden mogen we veilig aannemen dat Sekito hier iets meer subtieler bedoelt. Wanneer we de werkelijkheid begrijpen zien als het tegenovergestelde van gehecht zijn aan dingen, kunnen we veronderstellen dat hij hier wijst op een onthechte geest. Een onthechte geest is een geest die zich niet hecht aan de dingen, maar helder hun ongescheiden natuur inziet. Dat klinkt best verlicht natuurlijk. Waarom zegt Sekito dan dat dat toch nog geen verlichting is?

Volgens mij waarschuwt hij ons hier voor de laatste gehechtheid: de gehechtheid aan de verlichting. Daarom niet aan een verlichting die we ons voorstellen als een toekomstig gebeuren of toestand, maar aan een bevrijding die heeft plaatsgevonden, en die achteraf als een concept in het geheugen vastgelegd is, een concept waaraan dan een gehechtheid gekoppeld wordt… Zelf zou ik dit beschouwen als een voorbeeld van “gehecht zijn aan dingen” … maar het is waar dat het een gehechtheid is die dikwijls niet opgemerkt wordt. Stel je iemand voor die lange tijd gevangen zat in een gehechtheid aan dingen. Op zeker moment is er een ommekeer, en wordt het illusoire karakter van deze invalshoek doorprikt. Er is een kans dat deze persoon zich nu gaat gedragen als “verlichte” en alleen nog maar in stilte in eenheid wil verblijven. Deze nieuwe attitude is in zekere zin de tegenovergestelde van de voorgaande; maar als we goed kijken is dat niet zo. De gehechtheid is alleen verplaatst van het vele naar het ene. Dat kan alleen maar zo functioneren als er toch, zij het onopgemerkt, een verblijven op concepten is, een identificatie met iets beperkts, een geloof in het vele. Want als er echt verbleven wordt in de eenheid, is er niemand die zich zou kunnen hechten aan dat ene.

Anders gezegd: ware bevrijding, verlichting, ontwaken is niet het tegenovergestelde van gehechtheid en illusie. Het is het overstijgen van elke tegenstelling. Wanneer je in een nachtmerrie achtervolgd wordt door een leeuw, bestaat de bevrijding er niet in dat de leeuw zijn achtervolging stopzet; nee de bevrijding bestaat erin dat je wakker wordt in je bed en beseft dat het maar een droom was. Deze bevrijding overstijgt zowel de achtervolging als het einde van de achtervolging.

Dikwijls denken mensen dat, aangezien gehechtheid de oorzaak van het lijden is, ze hun gehechtheden moeten loslaten. Ten eerste hebben ze dan een blinde vlek voor hun grootste gehechtheid: die van het gevoel, een apart zelf te zijn. Ten tweede vervangen ze de dwaling van de gehechtheid door een nieuwe: die van de onthechting. Ze lopen kans, te gaan vastzitten op onthechting. Daar waarschuwt Sekito voor.

Dus noch gehecht zijn aan de dingen, noch je helemaal terugtrekken uit de wereld van de dingen (en de mensen!); in de wereld zijn, maar niet van de wereld.

Stel je een acteur voor, die zo opgaat in zijn rol dat hij zich er helemaal mee identificeert. Dat is gehechtheid. Stel je een andere acteur voor, die helemaal niet in zijn rol opgaat en zich er helemaal niet mee identificeert: dat wil hij absoluut vermijden. Beide zitten vast in één kant van een polariteit. Alleen de acteur die zich tot zekere hoogte inleeft, terwijl hij nooit uit het oog verliest wie hij werkelijk is, zal vrij zijn (en een goede acteur!).

Ik begrijp de formulering van Sekito ook als een oproep om steeds verder te gaan, steeds los te laten, steeds te belichten. Zoals Dogen schreef in de Genjokoan: “Gewone mensen zijn zij die zich illusies maken over de verlichting. Verlichten (boeddha’s) zijn zij die hun illusies belichten.”

Misschien denk je: “ja maar ik ben helemaal niet zover dat ik de ongescheidenheid gerealiseerd heb, wat moet ik met dat inzicht, dat de werkelijkheid begrijpen nog geen verlichting is? Trouwens, dat zorgt er alleen maar voor dat het allemaal nog verder van mij af lijkt te liggen”. Denk zo niet. Zie helder wat het betekent. Sekito hamert hier –terecht- op de fundamentele ongescheidenheid van het ene en het vele. Nemen we nog eens het beeld van de golven en het water. Eerst lopen we verloren in de veelheid en de dramatiek van de golven, die komen en gaan en van alles lijken te beleven: de veelheid. Dan zien we dat het allemaal water is: het ene. De valkuil waar de Sandokai voor waarschuwt is dat we zouden blijven steken in het ene, in het water, zodat we de golven gaan verachten. Dat we de golven gaan zien als iets, waar we nu van verlost zijn. We zijn immers water! Wat kunnen de golven ons schelen! Maar de golven zijn de vorm die het water aanneemt. De twee zijn niet gescheiden. Als ik het water ben, ben ik alle golven. En zo leidt dit inzicht in de eenheid tot een herwaardering van de golven, van de veelheid, alleen zien we die nu niet meer als werkelijk van elkaar gescheiden, we zien ze meer als allemaal uitingen van dat wat ik werkelijk ben.

De positie, waarin het ene wordt omarmd en het vele afgewezen, is natuurlijk nog altijd een vasthouden aan een zelfbeeld. Het is als je identificeren met de getuige, met het bewustzijn, en niet met de verschijnselen die erin opduiken. Hoe bevrijdend ook, het is niet de hele weg, niet de ware verlichting. Pas als de dualiteit tussen subject en object sneuvelt is er ware bevrijding.

Betekent dat dan niet opnieuw dat de ware verlichting veraf is? Helemaal niet. Luister naar één geluid. Is er in de ervaring een geluid, een horen en een hoorder? Volgens het denken wel; in de ervaring zelf niet. Wat is er het meest betrouwbaar: de directe ervaring, of een verhaaltje dat onmiddellijk daarna werd toegevoegd?

De zintuigen en hun domeinen vermengen zich
en blijven toch zichzelf;

wanneer ze op elkaar inwerken,
overstijgen ze hun eigen toestand.

De zintuigen zijn tastzin, gezichtsvermogen, gehoor, reuk, smaak, en het zintuig waarmee we de mentale processen (gedachten, herinneringen, wilsimpulsen…) waarnemen. Hun domeinen zijn de fysieke gewaarwordingen, de visuele indrukken, de geluiden enzovoort: dat wat de zintuigen waarnemen. Met andere woorden heeft Sekito het hier over de schijnbare gescheidenheid tussen het zien en het geziene (van een ziener spreekt hij niet).

Wat betekent het dat zintuigen en hun domeinen zich vermengen? Wanneer we ophouden met het denken te kijken zullen we vaststellen voorbij woorden dat de scheidingslijn tussen mijn gehoor en wat er wordt gehoord puur virtueel is, een lijntje getrokken door het denken. Ons denken zegt dat er een geluid is en iemand die het hoort, maar in de directe ervaring is er alleen “trrriiiing…” Misschien hou je vol en zeg je: “Ja, maar wanneer mijn organisme er niet zou zijn, op dat moment, op die plaats, dan was ik mij niet bewust geweest van een of andere “trrriiiing…” Vanuit een bepaald standpunt is dat natuurlijk zo, maar wat we hier willen aantonen is dat dat standpunt, dat een rationeel standpunt is, onze ervaring als het ware binnenste buiten keert. Ga zonder eender voorbehoud in de ervaring. Er is alleen “trrriiiing…”. Onmiddellijk na het begin van de ongescheiden oorspronkelijke “trrriiiing…“ zegt het denken: er is een waargenomen geluid, afkomstig van een wekker; en aan de andere kant is er een organisme dat het geluid heeft gehoord. Maar dat zijn allemaal mentale constructies. Ten eerste komen zij achteraf; ten tweede verschijnen ook zij ongescheiden, zonder dat er een gedachte is aan één kant en een waarnemen ervan aan een andere kant.

(Deze laatste opmerking kan verwarring teweeg brengen bij mensen die nog niet veel ervaring hebben met zazen. Gedachten (en herinneringen, verlangens, emoties…) worden dan nog niet erkend als verschijnselen die waargenomen worden; ze worden gewoon gezien als “dat wat ik ben”. Een eerste inzicht dat vereist is betreft de realisatie dat ook zij verschijnselen zijn die worden waargenomen, evenals geluiden, visuele prikkels enzovoort. Ik ben niet de gedachten, noch de denker van de gedachten, maar de waarnemer ervan. In een tweede fase kan men dan diep inzien dat de indeling in waargenomene en waarnemer puur een gedachtenconstructie is. Dat is de realisatie van de ongescheidenheid van subject en object, waarnemer en waargenomene. Wat is dan het verschil met de aanvankelijke manier waarop de gedachten werden gezien? In het eerste geval was er een identificatie met de inhouden van het denken, nu is er het inzicht dat dat wat ik werkelijk ben het denken zelf is, ik zou zeggen: het materiaal waaruit het denken gemaakt is. Bovendien was er eerst het gevoel dat ik het denken was in tegenstelling tot al het andere. Nu is er de realisatie dat dat wat ik werkelijk ben zonder onderscheid alles is wat er is. Probeer het niet rationeel te begrijpen, maar beoefen zazen.)

Maar ook hier lijkt Sekito ons te waarschuwen, niet enkel de kant van de eenheid te zien. Ze blijven toch (ook) zichzelf. Absoluut gezien is er één ongescheidenheid; maar ook het relatieve niveau is van tel. Met andere woorden: creëer niet opnieuw een gescheidenheid tussen gescheidenheid en ongescheidenheid! Want absoluut en relatief, een en veel zijn als de twee zijden van één medaille: ze zijn niet te scheiden!

Ook de volgende zin onderschrijft deze visie: wanneer ze op elkaar inwerken, dus wanneer ze elk als apart niveau op elkaar inwerken, de eenheid hervinden, dan overstijgen ze hun eigen toestand.

Elk ding heeft zijn unieke eigenschappen;
geluiden kunnen schril zijn of vreugdevol.

Zelfs als alle golven gemaakt zijn van water, zijn ze toch verschillend. Het verschillend zijn in vorm is dus een eigenschap van het water. Veeg dus de individualiteit van elk verschijnsel niet onder de mat. Boeddhisme en zen zijn zeker geen stromingen die geneigd zijn de “dagelijkse realiteit” te ontkennen of te minimaliseren, integendeel. Het is precies in de veelheid dat we de eenheid zien – als we onze concepten maar durven loslaten. Zelfs als we de ongescheidenheid duidelijk zien, verwonderen we ons toch over de eindeloze variatie die het relatieve onderscheid met zich meebrengt. We appreciëren de eigenheid van alle dingen, van alle mensen. Wie zou er een oceaan zonder golven willen?

In duisternis zijn alle woorden één;
in helderheid zijn zinnen duister of klaar.

Hoezo? Wat schrijft hij nu? Duisternis was toch het beeld voor de onderscheid makende geest, en dus voor de veelheid? En de ene bron bevond zich toch in de helderheid? Maar Sekito weet hoe gemakkelijk we ons aan beelden gaan hechten. Daarom draait hij de symboliek hier gewoon om. Ook dat is zinvol. In een duistere kamer is ons onderscheidende gezichtsvermogen uitgeschakeld, en zien we geen onderscheid meer: het is één duisternis. Wanneer het licht aangaat zien we terug de veelheid aan verschillende dingen, en dus staat licht en helderheid nu voor onderscheid en veelheid. Eigenlijk is het heel simpel.

In duisternis zijn alle woorden één: welk woord je ook zegt, het verwijst naar de levende werkelijkheid, de stroom van zijn. Er is niet niets, maar DIT. Elk woord is eerst en vooral klank. Elke klank zegt: DIT. Elke klank is DIT.

In helderheid zijn zinnen duister of klaar. Wanneer je met je onderscheidende denken naar een zin kijkt, is hij zinvol of zinloos, zijn er goede zinnen en slechte, poëtische en zakelijke. Dan gaat het om de verschillende betekenis van de verschillende woorden. Natuurlijk is het juist de betekenis van de woorden die begrippen afbakent en zo de illusie creëert van een aantal op zich zelf staande dingen.

Sekito plaatst deze beide visies gewoon naast elkaar. Dat is zijn manier om uit te drukken dat ze onafscheidelijk zijn. Ongescheiden. Allebei waar, allebei onmisbaar.

De vier elementen keren terug naar hun bron,
als kinderen naar hun moeder.

Vuur is heet; wind waait;
water is nat; aarde stevig.

Sekito kende natuurlijk nog geen moderne inzichten in materie en energie, en zag de verschijnselen als opgebouwd uit de vier elementen vuur, wind, water en aarde. Maar die vier basiselementen komen voort uit de bron, en keren er ook naar terug, zoals een klein kind dat even wegloopt van zijn moeder maar er snel weer naar toe holt. Als elementen hebben ze elk hun eigenschappen, hun eigenheid. Als bron zijn ze één. Het voortkomen uit en terugkeren naar de bron is een uitdrukking van hun niet-gescheidenheid van die bron. Dat geldt natuurlijk voor alle verschijnselen, hoe je ze ook indeelt om hun verscheidenheid te benadrukken.

Het oog ziet kleur, het oor hoort geluid;
de neus ruikt; de tong proeft zout of zuur.

Sekito gaat verder in de trant van de zojuist gemaakte viervoudige opsomming. Hij noemt de zintuigen en hun domeinen, slechts vier van hen vertegenwoordigen de ganse groep, vermoedelijk uit literaire overwegingen.

De wortel van elk ding
doet takken en bladeren bloeien.

Stam en twijg delen de essentie;
woorden onderscheiden hen van elkaar.

Het beeld van de ene bron en de vele vertakkende rivieren die eruit voortkomen wordt nu vervangen door dat van de ene wortel (die dus de wortel is van elk ding) waaruit takken en bladeren groeien (de dingen). “Stam en twijg delen de essentie”: waarschijnlijk schrijft hij hier om literaire redenen niet opnieuw “wortel en tak”, maar het principe blijft hetzelfde: het is één plant, één proces, één materiaal… en de woorden, de begrippen, trekken daarin lijntjes.

In helderheid is er duisternis;
vormen worden niet onthuld door duisternis.

In duisternis is er helderheid;
helderheid verduidelijkt geen vormen.

Helderheid en duisternis contrasteren met elkaar,
zoals de voorste en achterste voet wanneer je loopt.

In deze verzen gaat Sekito heel nadrukkelijk in op kai: de onscheidbaarheid van het ene en het vele. Het beeld dat dit bij mij oproept is dat van het daoïstische yin/yang symbool dat ik al in de inleiding besprak. Het lijkt wel alsof hij dit voor ogen had wanneer hij deze regels schreef; yin en yang die contrasteren met elkaar maar één geheel vormen en elk het andere in zich dragen…

Elk ding heeft zijn eigen verdienste
en krijgt zijn naam in overeenstemming met plaats en functie.

Wanneer we het ongescheiden proces gaan opsplitsen, dan blijken de daaruit “ontstane” onderdelen elk hun plaats en functie in het geheel te hebben. Sekito haalde zelf het voorbeeld van een plant aan. Zelf gebruik ik graag het beeld van een dierlijk organisme. Vanuit het onderscheid kunnen we dat beschouwen als samengesteld uit een spijsverteringsstelsel, een ademhalingssysteem, een zenuwstelsel, een spierstelsel, een skelet enzovoort. We stellen dan vast dat die op een onwaarschijnlijk efficiënte manier naadloos op elkaar aansluiten. Het lijkt wel een mirakel! Op dezelfde manier kunnen we het spijsverteringsstelsel bekijken als een reeks perfect op elkaar aansluitende individuele organen. Die organen bestaan dan weer uit cellen die samenwerken, en die cellen bestaan uit moleculen die uit volledig op elkaar ingespeelde atomen bestaan enzovoort. Sekito geeft nog twee voorbeelden van dit functioneren:

Dingen passen samen, zoals een doos en haar deksel.
Samenvallend met de werkelijkheid, ontmoeten pijlpunten elkaar midden in de lucht.

Ik weet niet of het algemeen zo is, maar ik heb verscheidene oude Chinese dozen gezien waarbij het deksel zo precies paste op de doos dat je nauwelijks kon zien waar de doos ophield en het deksel begon. Ik veronderstel dat de makers ervan doos en deksel effectief uit één stuk hout vervaardigden, dat ze dan met een mes of zaag in twee stukken verdeelden, precies zoals het mes van het denken de ene werkelijkheid in allerlei dingen onderverdeelt, die dan “naadloos” blijken “samen te werken”.

Het beeld van de pijlpunten is afkomstig van een oud Chinees verhaal. Een boogschutter wilde zijn leraar-boogschutter doden wegens een geschil. Hij vuurde een pijl op hem af maar de ander reageerde bliksemsnel en beide pijlen raakten mekaar punt tegen punt halverwege in de lucht en vielen neer. De leerling sloot snel een andere pijl af, maar precies hetzelfde gebeurde, tot hun beider pijlen op waren. Ze vielen mekaar in de armen, geëmotioneerd door de grote harmonie tussen hen beiden, die blijkbaar onmiskenbaar was.

Begrijp de ware betekenis van woorden:
maak je eigen normen niet.

Wat is de ware betekenis van woorden? Ik zou zeggen: de ware betekenis van woorden begrijpen, is begrijpen hoe beperkt ze zijn, hoe relatief. Toch gebruiken we in de zen regelmatig woorden, die voorbij zichzelf wijzen. Hun ware betekenis begrijpen betekent niet vasthangen aan het woord zelf, maar helder zien waar het naar verwijst. Zoals we in de zen zeggen: “Kijk niet naar de vinger die naar de maan wijst…”

Wanneer maken we onze eigen normen? Wanneer we ons hechten aan onze beperkte concepten. Alle concepten zijn beperkt, niet alleen onze persoonlijke ideeën. Toch stel ik me voor dat Sekito ons hier heel concreet waarschuwt, niet onze eigen opvattingen te gaan koesteren over het boeddhisme, over zen, over het bestaan, maar ze regelmatig in vraag te stellen en een open geest te behouden.

Als je de weg niet voor ogen ziet,
zullen je voeten dan het pad kennen?

Iemand die geen benul heeft waar het om gaat, zal niet weten wat te doen. Als je vastzit in je eigen opvattingen en normen, draai je in kringetjes rond. Daarom is een open geest vereist, die niet alleen voorbij zijn eigen ideeën kijkt, maar voorbij alle concepten. Sekito verwijst hier naar het oudere gedicht Shinjinmei van meester Sosan:

De Grote Weg is niet moeilijk.
Hij sluit enkel maar elk onderscheid uit.

Vrij van voorkeur of afkeer
zie je hem duidelijk voor je.

Vooruit gaan overstijgt ver en dichtbij;
als je verloren bent zijn bergen en rivieren onbereikbaar.

Vooruitgang in de beoefening, zegt Sekito, overstijgt elk idee van geleidelijke stapsgewijze beoefening of plotselinge verlichting. Beoefen, hier en nu, elk moment opnieuw. Zonder je af te vragen of verlichting ver of dichtbij is. Laat dergelijke concepten vallen of ze zullen als een molensteen om je nek blijven hangen – dat geldt trouwens voor alle concepten.

Als je verloren bent zijn bergen en rivieren onbereikbaar. Wanneer je je vastklampt aan het onderscheidende denken, al is het aan het onderscheid tussen onderscheid en geen-onderscheid, dan zit je vast. Je voelt je als iemand die in de verte een doel ziet, maar het niet kan bereiken. Laat je los en word je wakker hier en nu, dan is alles hier en nu gerealiseerd. Ook hier worden we weer aan de Shinjin Mei herinnerd:

Als je hem (de Grote Weg) mist, al is het op een haarbreedte afstand,
ben je er even ver van verwijderd als de hemel van de aarde.

Sta me toe je eraan herinneren, jij die je engageert in een diepe beoefening:
de tijd gaat snel, verkwist je leven niet.

Zelfs al is het altijd nu, de tijd vliegt snel!

Zelfs al zijn we al verlicht, als we dat niet realiseren, verkwisten we ons leven!

Dat lijken misschien harde of zelfs extreme woorden. Maar kunnen we echt gelukkig zijn als we ons leven laten leiden door onze illusies? Is het niet, voor ons zelf en voor onze omgeving, zo’n verspilling om ons kostbare leven niet ten volle te leven? De vriendelijke aansporing van Sekito heeft na meer dan 1200 jaar nog niets van haar appel verloren.


Luc De Winter, Lissabon, 5 april 2018
© Luc De Winter 2018
Met dank aan:
Cath Joos (advies transliteratie), Philip Deschildre (eindredactie), Jella Verelst (webmaster)