Wijding.
Het is precies om deze intuïtie te ondersteunen, te voeden en uit te drukken, dat er zoiets als een wijding bestaat. Mijn eigen wijding, in 1998, herinner ik me als een krachtig moment van openheid, loslaten en opluchting, gepaard aan een diepe vreugde. Zelfs al waren er in latere jaren soms moeilijke periodes, toch heb ik aan dit moment nooit getwijfeld; integendeel, het was altijd als een baken waar ik me op kon richten. Want de wijding wijst, voorbij elk verstandelijk begrip, op de overstijgende dimensie van het bestaan, op de diepste dimensie van de beoefening. Ze maakt tastbaar, dat de richting en de zin van deze beoefening niet afhangen van mijn kleine persoontje. Zen is niet iets wat ik beoefen. Zen beoefent mij. Ik draag zenbeoefening niet in mijn hart. Alles wat ik ben of meen te zijn is gedragen in het hart van het ene ongescheiden bestaan, dat zichzelf opnieuw herkent doorheen de zenbeoefening.
Denk niet, dat ik aan alle zazens en alle sesshins deelneem, omdat ik nu eenmaal de leraar ben, zelfs al zeg ik in vele gevallen nauwelijks iets en ben ik gewoon aanwezig. Ik ben in principe in alle zazens en alle sesshins aanwezig, omdat dat nu eenmaal de eenvoud is van het zenleven. Zelfs al voel ik me het grootste deel van de tijd fysiek ellendig, vooral in de avondzazens, gewoon naar zazen gaan is simpel. Als ik niet ga, voel ik me trouwens niet beter, maar slechter. Want het is precies het effect van de doorgedreven zenbeoefening, dat ze mijn leven niet alleen draaglijk maakt maar zelfs gelukkig, ook al zijn de omstandigheden zwaar en de mogelijkheden zo beperkt. Deze doorgedreven zenbeoefening is in al die decennia nooit in vraag gesteld, noch in tijden van gezondheid, noch in de jaren van ziekte, noch wanneer alles goed ging, noch wanneer mijn hele leven leek in te storten. Dat is niet te wijten aan een of ander sterk karakter, grote wilskracht of iets dergelijks. Het komt simpelweg voort uit het loslaten van elk voorbehoud, van elke weerstand; tegen zen, en tegen het leven zelf.
Het is natuurlijk niet noodzakelijk, de wijding aan te vragen om deze knoop door te hakken. Zoals alles in het boeddhisme is zo’n wijding een nuttig hulpmiddel. Een hulpmiddel dat we kunnen gebruiken of niet. Sommigen hebben er misschien helemaal geen interesse in, en dat is werkelijk geen enkel probleem.
Kijk wel even goed hoe je je tegenover de idee verhoudt. Mogelijk wijzen we de wijding iets te gemakkelijk af, vanuit een reactie, vanuit een soort allergie. Dan is de kans groot dat onze weerstand aan het woord is, en niet onze openheid. Het ego, dat gebouwd is op beperkte identificaties, wantrouwt alles wat zijn houvast in vraag stelt, zijn muren sloopt. Het verzet zich tegen loslaten, tegen overgave. Het IS de weerstand. Het formuleert drogredenen als “ik kan het wel alleen, zonder de hulp van een wijding”; of “ik heb het niet nodig, ergens bij te horen”. Maar we kunnen niets alleen, want ons aparte, gescheiden bestaan is een illusie. En we horen sowieso bij allerlei groepen: zo ben ik Antwerpenaar, Vlaming, Belg, Europeaan, wereldburger, lid van mijn gezin en mijn familie, dojolid, boeddhist, enzovoort. Wat is het probleem? Al deze etiketten worden gebruikt wanneer ze van pas komen, en op andere momenten zijn we er niet door bezwaard.
Aan de andere kant kunnen we de wijding ook aanvragen vanuit het ego. Ze heel graag willen, maar om de verkeerde redenen. Vanuit hebzucht. In het verleden heb ik mensen gekend, die op basis van hun wijding een heel nieuwe identiteit gingen opbouwen, waarin ze nog meer gevangen zaten dan in de oude. Dat is natuurlijk totaal naast de kwestie.
Alhoewel ik de wijding zojuist een hulpmiddel noemde, is ze ook meer. Ze is een directe expressie van wat zen fundamenteel betekent. Zoals we de vorm van zazen als een hulpmiddel kunnen zien, maar zazen zelf de beoefening/realisatie van het ontwaken is. In beide gevallen vallen hulpmiddel en doel samen in iets wat noch hulpmiddel, noch doel is, maar het hier en nu beleven van de bevrijding zelf. Dat is helemaal niet zo vreemd. Als je iemand waar je van houdt spontaan knuffelt of kust, is dat dan een hulpmiddel om die vriendschap of liefde in stand te houden? En is het in stand houden van de relatie het doel van de knuffel? Of is het simpelweg het beleven van die relatie op dat moment? Is het de expressie ervan? Zo ook kunnen we een wijding zien als een bekrachtiging, voeding en ondersteuning maar vooral als het beleven en uitdrukken van onze relatie met de beoefening, van onze ware natuur.